vrijdag 29 maart 2013

Handboek vakdidactiek aardrijkskunde



Dit is de homepage van het handboek vakdidactiek aardrijkskunde.
Klik op de links hieronder om diverse hoofdstukken te lezen of te downloaden (in pdf).


http://www.vakdidactiekaardrijkskunde.nl/onderwijs/lerarenopleiding/handboek/index.php


woensdag 27 maart 2013

Uitdagen van hoogbegaafde kinderen



1. Overtuigd van vaststaande intelligentie

Uit wetenschappelijk onderzoek (onder andere van Carol Dweck) blijkt dat leerlingen die geloven dat hun intelligentie vaststaat uitdagingen uit de weg gaan. Bij hoogbegaafde kinderen is vaak, als positieve bemoediging tegen ze gezegd: “Wat ben je toch slim en snel dat je dat kunt”. Het gevolg van een dergelijk compliment is dat het kind aanleert dat intelligentie blijkbaar vaststaat en je dus iets wel kan (wat ben je slim) of niet kan (en dan zul je wel dom zijn). Een leerling kijkt dan niet meer naar een probleem als een uitdaging, maar als een mogelijke vijand die aan kan tonen dat hij/zij dom is.

Wat doe je hieraan?
Zoveel mogelijk feedback op groei en inzet geven. Beloon de leerling vooral voor getoonde inzet en minder op talent/eindresultaat. Reflecteer ook veel met de leerling op groei door inzet.


2. Gebrek aan motivatie

Door verschillende redenen variërend van tegenvallende uitdaging op school, een lage frustratietolerantie en een gebrek van gevoel van ‘er bijhoren’ raken veel hoogbegaafde leerlingen gedemotiveerd. Het probleem is echter dat het schoolsysteem uitgaat van een langzame opbouw van moeilijkheidsgraad via leer-successen. Wanneer deze cyclus door demotivatie doorbroken wordt is het heel lastig om de leerling weer op gang te krijgen.

Wat doe je hieraan?       
De leerling eerst weer op stoom laten komen op een gebied van eigen interesse. Nadat de leerling weer enige motivatie van ‘iets’ leren toont kun je dit langzaam om gaan buigen naar schoolactiviteiten. Dit dan verbonden aan meer vrijheid om eigen interesses te volgen als de leerling meewerkt en minder wanneer de leerling dwarsligt. 


3. Begrip versus geheugen

Een deel van de hoogbegaafde leerlingen is op jonge leeftijd al in staat veel problemen op te lossen door ze te begrijpen. Waar kinderen van dezelfde leeftijd gedwongen worden om hun geheugen op verschillende manieren te gebruiken en trainen is dit bij deze leerlingen vrijwel niet het geval. Als gevolg hiervan is hun geheugen ongetraind en beschikken ze niet over verschillende strategieën. Als dan later in hun carièrre er plotseling een beroep gedaan wordt op hun geheugen zijn ze hier niet op voorbereid.

Wat doe je hieraan?     
De oplossing is tweeledig. Als je er vroeg genoeg bij bent (de eerste jaren van de basisschool) zorg dan dat je de uitdaging, vooral op geheugengebied, verhoogt voor deze leerlingen. Als je later een leerling onder je begeleiding krijgt, ga ze dan uitdagen om hun geheugen te gebruiken door opdrachten daarop gericht aan te bieden. Tegelijkertijd kun je ze strategieën aanbieden om hun geheugen beter te gebruiken. Kijk hiervoor bijvoorbeeld op "http://www.lereniseenmakkie.nl


4. Samenwerken

'Waarom zou je?' is eigenlijk vaak de eerste vraag. Als je alleen toch een beter resultaat kunt behalen dan samen, waarom zou je dan samenwerken met anderen? Vaak worden de kinderen ook nog bewust gekoppeld aan zwakkere leerlingen waardoor samenwerken helemaal een verliesgevende operatie wordt. Daarnaast missen er soms wat sociaal emotionele vaardigheden om de vertaalslag te maken naar een ander kind.     

Wat doe je hieraan?   
Leer het kind over groepen en interactie. Door reflectieoefeningen over je rol in samenwerken en het benoemen van het verschil kun je het kind helpen bewuster ermee om te gaan. Bespreek ook met het kind het doel van samenwerken.


5. Onder-/Overschatten

De leerlingen die beter begeleid zijn hebben vaak veel verschillende materialen gehad om mee te werken. Soms kan dit echter ook een nadeel zijn. Er is een gebrek aan doorzettingsvermogen. De materialen moeten precies aansluiten op de interesse en het uitdagingniveau van het kind, anders werkt het niet. Als je dan het niveau probeert in te schatten zal het de oefeningen of te moeilijk, of te makkelijk vinden.   

Wat doe je hieraan?    
Laat de leerling duidelijk zien welke stappen er van hem/haar verwacht worden, liefst visueel. Begin vervolgens onderaan en test zo snel mogelijk voor elk niveau of de leerling het objectief beheerst. Zo niet, dan is dat voorlopig het niveau waar de leerling aan moet werken. Bespreek met de leerling dat dingen soms moeilijk zijn en dat de oplossing dan is om door te zetten.


6. Zelfstandig werken

Voor zich uitkijken, tekenen op werkbladen, buurman vervelen, alles behalve starten met de opdracht. Er zijn talloze redenen voor, maar het resultaat is eigenlijk altijd het zelfde: nul.

Wat doe je hieraan?  
Deel van de oplossing ligt in het verlengde van uitdaging 5. Benoem duidelijk de stappen die genomen moeten worden en wat het beginpunt is. Een praktische tip die vaak helpt is om een werkblad in kleinere stappen op te delen. Knip een werkblad in losse opdrachten en geef er één aan de leerling. Wanneer hij hem af heeft en inlevert krijgt hij een nieuwe. Wanneer de laatste af is volgt er een beloning. Bouw van hieruit langzaam de grootte van de opdracht op.


7. Oplopen hiaten

Door het overslaan van klassen, maar ook door het snel doorhebben van ‘truckjes’ kunnen leerlingen soms het idee geven dat ze de stof doorhebben terwijl dit niet het geval is. Dit is echter destructief naar de toekomst toe. Het is immers onmogelijk om te leren machtsverheffen als je vermenigvuldigen echt niet begrijpt.

Wat doe je hieraan?   
Wanneer een leerling problemen heeft met een specifiek onderdeel, test dan door om te zien of hij de onderliggende concepten wel begrepen heeft. Wanneer een leerling bijvoorbeeld problemen heeft met spelling in een Frans werkstuk, controleer of hij zij de werkwoordsvervoegingen überhaupt wel kent.     


maandag 25 maart 2013

Een handelingsplan


Een school kan een handelingsplan opstellen voor de leerling indien een leerling extra onderwijszorg nodig heeft. In enkele gevallen wordt een handelingsplan opgesteld voor een groep leerlingen.

In het handelingsplan geeft de school aan:
  • welke doelen zij nastreeft, 
  • op welke termijnen en 
  • op welke manier zij de middelen inzet om deze doelen te bereiken. 

Een handelingsplan heeft meestal  betrekking op een korte periode (tussen de 6 weken en 3 maanden) en betreft een specifieke aanpak voor één leerling, namelijk wat, hoe, wanneer, door wie en waar zal plaatsvinden.

Het handelingsplan dient regelmatig herzien en zo nodig bijgesteld te worden. Ouders moeten altijd op de hoogte zijn van de extra hulp en aanpassingen die er mogelijk zijn voor hun kind en van wat zij eventueel thuis kunnen doen.

In het handelingsplan staat in elk geval:
  • de beginsituatie van de leerling 
  • de onderwijsdoelen die de school voor de leerling nastreeft 
  • welke maatregelen de school neemt om die doelen te bereiken 
  • welke externe deskundigen de school inschakelt, 
  • welke speciale voorzieningen worden getroffen en 
  • de manier waarop de school de vorderingen van de leerling volgt en registreert 

In het handelingsplan kan verder staan:
  • op welke manier en hoe vaak ouders en school overleg voeren 
  • wie het initiatief neemt voor dit overleg 
  • hoe de ouders op de hoogte blijven van de vorderingen van hun kind 


zondag 24 maart 2013

Pesten

We spreken van pesten als dezelfde persoon regelmatig en systematisch bedreigd en geïntimideerd wordt. Pesten is een vorm van geweld en daarmee grensoverschrijdend en zeer bedreigend.


Hoe wordt er gepest? 
  • Met woorden (vernederen, belachelijk maken, schelden, dreigen, met bijnamen aanspreken, gemene briefjes, digitaal pesten), 
  • Lichamelijk (trekken aan kleding, duwen en sjorren, schoppen en slaan, krabben en aan haren trekken, wapens gebruiken), 
  • Achtervolgen: opjagen en achterna lopen, in de val laten lopen, klem zetten of rijden, opsluiten)
  • Uitsluiting (doodzwijgen en negeren, uitsluiten van feestjes, bij groepsopdrachten)
  • Stelen en vernielen (afpakken van kledingstukken, schooltas, schoolspullen, kliederen op boeken, banden lek prikken, fiets beschadigen)
  • Afpersing (dwingen om geld of spullen af te geven, het afdwingen om iets voor de pestende leerling te doen)


Pesten is een wezenlijk en groot probleem. Pestgedrag is schadelijk tot zeer schadelijk voor kinderen, zowel voor de slachtoffers als voor de pesters. De omvang en zwaarte van het probleem leiden tot de noodzaak van een aanpak door alle opvoeders van jongeren, in het bijzonder door de ouders en door de leerkrachten.


Wie heeft welke rol bij het pesten?

  • Wie wordt gepest? De gepeste.
  • Wie begint altijd met jou te pesten? De pester.
  • Wie doen altijd mee als iemand jou begint te pesten? De meeloper.
  • Wie zijn er altijd bij als je gepest wordt? De middengroep.
  • Welke klasgenoten helpen jou als je gepest wordt? De verdediger.
Bij pesten is veelal sprake van meerdere partijen. 

De gepeste

Een kind dat wordt gepest, praat er thuis en op school niet altijd over. Redenen hiervoor 

kunnen zijn:

  • schaamte
  • angst dat de ouders met de school of met de pester gaan praten en dat het pesten dan nog erger wordt
  • het probleem lijkt onoplosbaar
  • het idee dat het niet mag klikken.

De pester

Pesters zijn vaak de sterkeren in hun groep. Zij zijn of lijken populair maar zijn dat  uiteindelijk niet. Ze dwingen hun populariteit af door stoer en onkwetsbaar gedrag. Van  binnen zijn ze vaak onzeker en ze proberen zichzelf groter te maken door een ander kleiner te maken.

Pesten kan een aantal oorzaken hebben:

  • Een vaak gevoelde anonimiteit (ik besta niet); als een pester zich verloren voelt binnen een grote groep, kan hij zich belangrijker maken door een ander omlaag te drukken. 
  • Het moeten spelen van een niet-passende rol.
  • Een voortdurende strijd om de macht in de klas.
  • Een niet-democratisch leefmilieu binnen de school; iemand is autoritair en laat op een onprettige wijze blijken dat hij de baas is. Dergelijke spanningen kunnen op een zondebok worden afgereageerd.
  • Een gevoel van incompetentie op school (slechte cijfers of een laag niveau)
  • Een zwak gevoel van autonomie (te weinig zelfstandigheid en verantwoordelijkheid) of juist een te sterk gevoel voor autonomie.
  • Een negatief zelfbeeld, weinig eigenwaarde.
  • Een problematische thuissituatie, negatief voorbeeldgedrag van ouders/verzorgers.


Meelopers

Meelopers zijn omstanders die incidenteel actief of passief meedoen met het pesten. Dit gebeurt meestal uit angst om zelf in de slachtofferrol terecht te komen, maar het kan ook zo zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en dat ze denken in populariteit mee te liften met de pester. Verder kunnen leerlingen meelopen uit angst vrienden of vriendinnen te verliezen.

De groep meelopers bestaat uit diverse subgroepen:

  • de leerlingen die met de pester meepesten, omdat ze bang voor hem/haar zijn, 
  • de leerlingen die mee pesten, omdat ze er beter van (denken te) worden, 


De middengroep

De meeste leerlingen houden zich afzijdig als er wordt gepest. Ze voelen zich wel vaak schuldig over het feit dat ze niet in de bres springen voor het slachtoffer of hulp inschakelen. Het is belangrijk deze leerlingen tot helpers te maken.


De zwijgende middengroep bestaat uit diverse subgroepen:
  • de leerlingen die niet mee pesten, maar ook niets doen om een einde te maken aan het gedrag van de pester,
  • de enkeling die niet ziet dat er in de klas wordt gepest,


De verdediger

In de middengroep zit ook de enkeling met een hoge sociale status in de groep die (het af en toe) voor het slachtoffer opneemt.







De vijfsporenaanpak

Zoals gezegd zijn bij pesten vijf partijen te onderscheiden, om welke reden een vijfsporenaanpak van het probleem een logische lijkt te zijn. De aanpak bestaat uit de volgende activiteiten: mobiliseren van de zwijgende middengroep, hulp aan de pester, professionalisering van leerkrachten, professionalisering van ouders, en hulp aan het gepeste kind.


1. Mobiliseren van de zwijgende middengroep

2. Hulp aan de pester

3. Professionaliseren van leerkrachten

4. Professionaliseren van ouders

5. Hulp aan het gepeste kind



Cyberpesten

Cyberpesten, digitaal pesten of digipesten is het pesten op het internet. Omdat je elkaar bij digitaal pesten niet kunt zien, is het heel gemakkelijk om iemand te pesten zonder dat die ander weet dat jij het bent die dat doet.

Meer informatie m.b.t. cyberpesten kun je vinden via:

http://www.slideshare.net/raoulteeuwen/cyberpesten




No blame aanpak bij pesten - stappenplan

Inleiding

De No Blame aanpak is een niet bestraffende, probleemoplossende methode om met pestsituaties om te gaan. Er wordt beroep gedaan op het inlevingsvermogen van de groep en op de persoonlijke verantwoordelijkheid van elke deelnemer.

No Blame gaat ervan uit dat (dreigen met) straffen niet helpt, maar dat de pester(s) en de gepeste het probleem samen moeten oplossen. Omdat het de verantwoording van volwassenen is om voor veiligheid te zorgen, moeten zij de gesprekken ondersteunen.




De uitgangspunten: 

Voordat je begint wel de onderstaande uitgangspunten bestuderen.


A. Pesten is normaal 

  • Je kan het niet goedpraten, wel begrijpen 
  • Zal altijd deel uitmaken van de maatschappij 
  • Pester moet de kans krijgen om te erkennen dat er een probleem is 
  • Pester moet hulp krijgen om tot probleembesef te komen 


Pester op basis van vertrouwen benaderen 


B. Pesten is een groepsprobleem 

  • Soms werkt pester alleen, meestal in groep 
  • Groepsprobleem : groepje pesters, helpers en toeschouwers 
  • Groep ondersteunt pesten en laat het toe 
  • Groep heeft de macht het pesten te melden en te veroordelen 
  • Gedrag van de pester wordt minder interessant als hij geen steun meer krijgt van de groep 


Groep inschakelen in het zoeken naar een oplossing 
Groep wordt uitgedaagd om het probleem op te lossen 


C. No Blame steunt op het vergroten van de empathie

  • Pesters hebben problemen om zich in te leven in gevoelens van anderen 
  • Pesters beseffen niet wat gevolgen zijn van hun gedrag 


Empathische reacties uitlokken om zo andere kinderen te stimuleren 


D. De gevoelens en niet de feiten staan centraal 

  • Nadruk ligt steeds op het slechte gevoel van het slachtoffer, niet op de feiten 
  • Pesters voelen zich minder terecht gewezen 


De kans bestaat dat de empathie van de pester wordt aangewakkerd 


E. Klemtoon ligt op het probleemoplossend karakter 

  • Kinderen bij de aanpak betrekken bevordert de positieve sfeer 
  • Niemand wordt boos 
  • Zoektocht naar de oplossing staat centraal


Maar wat is pesten eigenlijk?
  • Regelmatige, vervelende gebeurtenissen en/of handelingen ontstaan: het hoeft niet om spectaculaire toestanden te gaan, het is juist het beklemmende van de regelmaat dat de doorslag geeft. Het slachtoffer kent zelden echte rust als de pesters ergens in de buurt zijn. 
  • Er is sprake van pesten als spreekwoordelijk onophoudelijke druppels op hetzelfde hoofd vallen.
  • Macht van de pester(s) staat tegenover de onmacht van het slachtoffer  van groot belang is de beleving van het slachtoffer: die voelt zich onmachtig, de buitenwereld ziet het vaak anders (“hij/zij moet maar wat … reageren”, “hoe is het mogelijk dat hij/zij dat toelaat”) 
  • Geen respect voor grenzen: de pesters zullen zelden een “nee” of een “stop daarmee” echt accepteren. 
  • Pesters hebben meestal een laag ontwikkeld empatisch vermogen. Ook al weten ze dat ze iets verkeerds doen, ze zullen zelden het effect van hun daden kunnen inschatten en beseffen meestal de ernst er niet van. 
  • Pesten is een groepsprobleem, dat betekent dat een individu zelden tot nooit het probleem kan oplossen, want een individu kan niet winnen van een groep. De groep moet in actie komen.

Omschrijving van de betrokkenen 

Pesters (veroorzakers, daders) 
  • Pesters vind je overal. 
  • Fysiek of verbaal sterker dan het slachtoffer, het is een slechte verliezer die op zoek is naar macht en naar waardering van de groep. Hij doet zich zelfzeker voor maar is dat daarom niet. 
  • Weinig respect hebben voor grenzen en zich moeilijk kunnen inleven in de gevoelens van anderen. Ze hebben dan ook weinig gewetensproblemen bij hun pestgedrag. In sommige gevallen vinden ze dat het slachtoffer er om vraagt. 
  • Zich niet bewust zijn van de gevolgen voor de slachtoffers, ze zien hun gedrag zelf niet als pesten. Veel pesters schrikken als ze horen welke gevolgen hun gedrag heeft teweeggebracht. Er bestaat geen éénduidige oorzaak waarom kinderen pestgedrag vertonen. Uit verschillende onderzoeken worden wel een aantal verbanden duidelijk. Kinderen die weinig aandacht van hun opvoeders krijgen, die zelf fysiek worden gestraft en die  voor hun eigen agressie niet worden gecorrigeerd, lopen een grote kans om te gaan pesten. Ook zelf  gepest worden lijkt vaak een oorzaak voor pestgedrag. En niet onbelangrijk is het voorbeeldgedrag  van volwassenen. ‘Als een vader tijdens de voetbalwedstrijd van zijn zoon langs de lijn de scheidsrechter allerlei nare ziektes toewenst, is het niet verwonderlijk dat zijn kind dit gedrag op het schoolplein imiteert.’


Gepeste (doelwit, slachtoffer) 
  • Wijkt meestal af van één of andere groepsnorm. Dit is echter enkel een excuus voor de pester, want niet iedereen die afwijkt van een norm wordt gepest. Omgekeerd kan het ook gebeuren dat een kind dat schijnbaar goed in de groep ligt plots uitgekozen wordt als doelwit.
  • De tolerantiegrens van de kinderen verschillend is. Daar waar de ene plagerijen of pesterijen zal weglachen en relativeren, zal de andere gekwetst achterblijven en op die manier een weerloze indruk maken die misschien nog meer ‘uitnodigt’ tot pesterijen.
  • Zijn gemiddeld fysiek zwakker, kunnen zich niet goed verdedigen, hebben weinig vrienden en voelen zich daardoor erg eenzaam.
  • Missen vaak een aantal sociale vaardigheden, zijn onzeker en komen niet voldoende voor zichzelf op. Daarbij zien we soms ook linken met een opvoedingssituatie waarbij het kind overbeschermd wordt Toch kan nooit worden gesteld dat kinderen pestgedrag uitlokken. Geen enkel kind wil bewust gekwetst worden. Bovendien houdt deze stelling in dat het pestgedrag geminimaliseerd of goedgepraat wordt.


De groep (meelopers, toeschouwers, helpers)
  • Dikwijls een groepsgebeuren. 
  • ‘Neutrale’ toeschouwers. Zij zeggen of doen vaak niets uit angst om zelf het doelwit van pesterijen te worden en zo ook uit de groep te vallen. 
  • Door niet te reageren maken ze onbewust duidelijk dat ze het gedrag toestaan,. In deze houding schuilt echter het gevaar dat deze kinderen onverschillig en hard worden voor het leed van anderen, waardoor hun empathie afneemt. 
  • Naast de neutrale toeschouwers zijn er ook soms kinderen die de pester helpen bij zijn pestgedrag en zijn er, gelukkig, ook kinderen die partij durven kiezen voor het slachtoffer. Ook al komt hun hulp of hun besef soms te laat. 

In het onderstaande schema wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de mogelijk betrokken leerlingen in geval van pestgedrag.





De No Blame-benadering


De No Blame aanpak heeft niet tot doel de feiten in vraag te stellen. Evenmin wordt de pester beschuldigd of gestraft. De groep krijgt de verantwoordelijkheid een aantal voorstellen te doen om het negatieve gevoel bij het slachtoffer weg te nemen of te verminderen.
De basisprincipes zijn:

  • Het pesten moet stoppen 
  • Iedereen is verantwoordelijk 
  • Niemand wordt gestraft

Zeven stappen

De no blame-methode werkt volgens een stappenplan. De No Blame-benadering bestaat uit zeven stappen:






1. [Interview] Een gesprek met het slachtoffer. 
Het gaat er hierbij om dat de begeleider er achter komt door wie de gepeste leerling wordt belaagd. Wie nemen het voortouw; wie zijn de volgers? Maar vooral ook: wat gebeurt er intern, in het hoofd, van het slachtoffer. Wat is het effect op hem als persoon van wat hem overkomt? Focus je op het gevoel van de leerling. Feitelijkheden zijn minder belangrijk. Vraag de leerling als 'huiswerkopdracht' tot uitdrukking te brengen hoe hij zich voelt (opstel, tekening, gedicht) En vraag of je dit product met andere leerlingen mag bespreken. Licht de ouders van de gepeste leerling en van de meest betrokken leerlingen in over je aanpak en vraag of zij erachter kunnen staan. Als dat zo is, kun je de volgende stappen zetten.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:


  • informatie vragen, geen details over wat er juist gebeurd is, 
  • vraag naar beleving, gevoelens van het slachtoffer, 
  • uitleg over aanpak, nadruk op niet-bestraffende aspect, vraag toestemming, 
  • bespreek samen de namen om de groep samen te stellen, 
  • vraag wat je wel of niet mag vertellen over de beleving van het slachtoffer, 
  • vraag eventueel naar een verhaal of een tekening over het gevoel van het slachtoffer, 
  • aangeven dat je steeds bereikbaar blijft voor het slachtoffer



2. [Bijeenkomst met een groep buddies
Organiseer een gesprek met betrokken leerlingen (bij voorkeur 6 tot 8 leerlingen).
De begeleider heeft een bijeenkomst met het groepje leerlingen dat tijden het gesprek met het
doelwit gekozen is. Pesters, meelopers zowel als leerlingen met een positieve groepsinvloed. Let op: het slachtoffer doet hieraan niet aan mee.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:

  • bestaat uit pesters, meelopers, vrienden en /of positief ingestelde jongeren, 
  • het slachtoffer is niet aanwezig, dit kan de probleemoplossende aanpak bemoeilijken.




3. [Situatie schetsen en uitleg geven aan de buddies
Leg het probleem uit. De begeleider vertelt hoe het slachtoffer zich voelt. De begeleider treedt absoluut niet in details, noch verliest hij zich in ja/nee-discussies rond incidenten of beweerde feiten. Er wordt niet beschuldigd, noch worden er daders aangewezen. Leg de situatie op tafel zonder ook maar iemand te beschuldigen. De situatie is dat een klasgenoot zich op dit moment doodongelukkig voelt. Vertel dat niemand (op dit moment, naar aanleiding van deze situatie) bang hoeft te zijn voor straf, represailles. Iedere beschuldiging draagt de kiem in zich voor hernieuwd intensiever en ondergronds pesten.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:

  • vertel aan de groep dat je een probleem hebt,
  • gebruik eventueel het verhaal of de tekening van het slachtoffer, 
  • praat niet over details van gebeurtenissen, 
  • beschuldig niemand, 
  • duidelijk maken dat er een probleem is dat moet opgelost worden.



4. [Verantwoordelijkheid uitdelen
Een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De begeleider zegt dat in een groep ieder medeverantwoordelijkheid is voor hoe anderen zich voelen. En dat iedereen er een bijdrage aan kan leveren hoe anderen zich voelen. Sterker nog; iedereen heeft altijd invloed. Als jij stil, rustig bent en je nooit ergens mee bemoeit, heb je ook invloed.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:


  • zeg duidelijk dat niemand in de problemen zit of gestraft wordt, 
  • elk groepslid kan bijdragen aan de oplossing, 
  • zij hebben het meeste contact met het slachtoffer, dus de beste kansen om het pesten te stoppen.




5. [Voorstellen laten formuleren] 
De begeleider vraagt alle deelnemers om met ideeën te komen die er toe bijdragen dat de leerling die besproken wordt, zich gelukkiger gaat voelen.
Dit kan er toe leiden dat de leerlingen tips hebben voor het slachtoffer. De begeleider complimenteert dit en vraagt of hij deze tips mag overbrengen aan het slachtoffer. Er vindt dus een omkering plaats: de leerlingen geven tips aan het slachtoffer en krijgen te horen 'fijn dat jullie meedenken en dat jullie op deze manier de ander helpen'. Daarna kan de begeleider zeggen: 'fijn dat ik die tips van jullie mag overbrengen. Dat ga ik doen. Maar zijn er ook dingen die jullie kunnen en willen doen om er voor te zorgen dat de ander zich prettiger voelt? De begeleider moedigt aan en geeft positieve feedback, maar waakt er voor de leerlingen beloftes tot gedragsverbetering af te dwingen.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:


  • alle positieve voorstellen aanvaarden (niets doen is ook een positief voorstel!) 
  • vraag om het concreet te maken, ‘Hoe ga je dat doen?’ 
  • aandacht voor de ‘ik-taal’ (wees niet tevreden met algemene uitspraken), 
  • intenties kunnen opgeschreven worden.




6. [Een proeftijd van zeven dagen afspreken
Een proeftijd van zeven dagen afspreken waarin de buddies de kans krijgen om hun voorstellen uit te voeren. Laat het probleem verder aan de groep over.
Geef de leerlingen (en jezelf!) verantwoordelijkheid, rust en invloed. Spreek met hen af dat je later terugkomt op het probleem. Bedank hen voor het feit dat zij meedenken en meehelpen.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:

  • leg de verantwoordelijkheid bij de groep; zij alleen kunnen het probleem oplossen, 
  • bedank hen en geef ze duidelijk vertrouwen, 
  • vertel dat je hen na één week individueel wil spreken (je blijft bereikbaar).




7. [Evaluatie van de leerlingen na één week]
Organiseer een evaluatie met gepeste en alle groepsleden apart omtrent de voorgaande zeven dagen. Ingeval de gepeste geen verbetering ervaart, worden de stappen herhaald.

Vraag alle leerlingen die je eerder hebt gesproken, inclusief de gepeste leerling, na een week of twee, hoe de zaken nu lopen. Wat is er verbeterd? Doe hiervan verslag aan de ouders van de gepeste leerling en de meest betrokken ouders.

Een korte samenvatting van de verschillende stappen:

  • laat elk lid afzonderlijk vertellen over zijn bijdrage, 
  • gebruik de kernvragen: hoe is het nu, is het gestopt, ben je tevreden, enz. 
  • indien het slachtoffer niet helemaal tevreden is, kan de procedure herhaald worden. 



Doe de onderstaande dingen in ieder geval niet:


  • Labels “plakken”: een pester wordt soms slachtoffer en omgekeerd, sommige situaties zijn zo complex dat een pester tegelijk slachtoffer is. Bovendien geef je geen enkel gedragsalternatief door iemand als pester of meeloper of slachtoffer te bestempelen. Integendeel, je versterkt de bestaande positie. 
  • De “waarheid” zoeken: dit is een heel moeilijke “politie-techniek”waar heel specifieke vaardigheden en strategieën bijhoren. Vraag maar eens aan twee mensen die hetzelfde hebben meegemaakt om een objectief verslag te geven… In een pestsituatie speelt dan ook nog eens mee dat de pester er meestal alle belang bij heeft om te liegen en het slachtoffer ook (die is bang voor wraak). 
  • Het slachtoffer willen veranderen. Een jongere die assertief is, heeft misschien wat meer kans om niet gepest te worden, maar het is geen garantie. Een pester heeft trouwens ook nood aan meer assertiviteit, want die gedraagt zich agressief. Preventief werken aan assertiviteit (ik ben OK, jij bent OK) is dus voor alle jongeren zinvol. Een slachtoffer heeft meestal geen boodschap aan allerlei pogingen om hem/haar te veranderen. Ten tweede geef je de akelige boodschap dat het slachtoffer verantwoordelijk is en dat is in pestsituaties nooit het geval. 
  • Wat kan dan wel? Nadat het pesten gestopt is, kan je een slachtoffer indien nodig trainen in socio-emotionele vaardigheden (pesters, meelopers en de klas kunnen eveneens extra begeleiding krijgen in sociale vaardigheden). 
  • Straffen: straf nooit omdat er gepest wordt, het is een gevaarlijke ingreep die het slachtoffer meestal nog meer in gevaar brengt, bovendien geef je de pester de boodschap dat wie de  meeste macht heeft, wint… en pesters houden al zo van het gevoel van macht dus… 


Pestcoördinator 

Zoals reeds gezegd gaat No blame ervan uit dat (dreigen met) straffen niet helpt, maar dat de pester(s) en de gepeste het probleem samen moeten oplossen. Omdat het de verantwoording van volwassenen is om voor veiligheid te zorgen, moeten zij de gesprekken ondersteunen. Het is dan ook handig dat er op school of op het werk een pestcoördinator aangesteld wordt. Die zorgt ervoor dat pester(s) en omstanders onder zijn begeleiding met elkaar gaan zoeken naar mogelijkheden om het gepeste kind weer veilig en met plezier naar school te laten gaan. Hier volgt dan wat later een evaluatiegesprek over.

Meer informatie via http://www.noblame.nl/ en http://www.vbsdelinde.be/2009/sites/default/files/5file/1215109068_uitgangspunten_en_stappenplan_no_blame.pdf.

Pestprotocol

Het pestprotocol vormt de verklaring van de vertegenwoordiging van de school en de ouders waarin is vastgelegd dat we pestgedrag op school niet accepteren en volgens een vooraf bepaalde handelwijze gaan aanpakken.


Uitgangspunten

Een dergelijk protocol kan alleen functioneren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan:

1. De school is actief in het scheppen van een veilig, pedagogisch klimaat waarbinnen pesten als onacceptabel gedrag wordt ervaren.
2. Pesten moet als een probleem worden gezien door alle direct betrokken partijen; docenten, onderwijsondersteunend personeel, ouders en leerlingen. Met het ondertekenen van het Nationaal onderwijsprotocol laten alle betrokken partijen zien, dat zij bereid zijn tot samenwerking om de problemen rond pesten aan te pakken.
3. Docenten en onderwijsondersteunend personeel moeten pesten kunnen signaleren en vervolgens duidelijk stelling nemen tegen het pesten.
4. De school dient te beschikken over een directe aanpak wanneer het pesten de kop opsteekt (het pestprotocol).
5. De school ontplooit preventieve (les)activiteiten.


De vijfsporenaanpak

Door het ondertekenen van het Nationaal onderwijsprotocol heeft de school zich verbonden aan de vijfsporenaanpak. Dit houdt in:


De algemene verantwoordelijkheid van de school
  • De school zorgt dat de medewerkers voldoende informatie hebben over het pesten in het algemeen en het aanpakken van pesten.
  • De school werkt aan een goed beleid rond pesten, zodat de veiligheid van leerlingen binnen de school zo optimaal mogelijk is waardoor een klimaat ontstaat waarin pesten bespreekbaar gemaakt kan worden.
  • Alle medewerkers van de school vervullen een voorbeeldfunctie bij het signaleren en tegengaan van pestgedrag.

Het bieden van steun aan de jongere die gepest wordt
  • Het probleem wordt serieus genomen.
  • Er wordt uitgezocht wat er precies gebeurt is.
  • Er wordt overlegd over mogelijke oplossingen.
  • Het aanbieden van hulp door de mentor, de leerlingencoördinator/onderwijsteamleider, de 
  • counselor of de schoolmaatschappelijk werker.

Het bieden van steun aan de pester
  • Het confronteren van de jongere met zijn gedrag en de gevolgen hiervan voor de pester. 
  • De achterliggende oorzaken boven tafel proberen te krijgen. 
  • Wijzen op het gebrek aan empathisch vermogen dat zichtbaar wordt in het gedrag. 
  • Het aanbieden van hulp (desnoods verplicht) door de mentor, de leerlingencoördinator/onderwijsteamleider, de counselor of de schoolmaatschappelijk werker.


Het betrekken van de middengroep bij het pesten
  • De mentor bespreekt met de klas het pesten en benoemt de rol van alle leerlingen en die 
  • van de school hierin.
  • Er wordt gesproken over mogelijke oplossingen en wat de klas kan bijdragen aan een 
  • verbetering van de situatie. De mentor komt hier in de toekomst op terug.

Het bieden van steun aan de ouders
  • Ouders die zich zorgen maken over pesten worden serieus genomen.
  • De school werkt samen met de ouders om het pesten aan te pakken. 
  • De school geeft adviezen aan de ouders in het omgaan met hun gepeste of pestende kind.
  • De school verwijst de ouders zo nodig naar deskundige hulpverleners.

Meer informatie over een pestprotocol via: http://focusberoeps.webfactional.com/media/uploaded_files/page_files/pestprotocol.pdf



Enkele voorbeelden van een pestprotocol:

http://www.donboscocollege.com/uploads/file/downloads/dbc_pestprotocol.pdf


http://www.ouders.net/gratis-downloads/voortgezet-onderwijs/protocollen/1073-tien-tips-voor-het-ontwikkelen-van-een-pestprotocol.html


http://www.alexander-college.nl/pdfs/schoolgidsbestanden/Microsoft%20Word%20-%20Pestprotocol..pdf


donderdag 21 maart 2013

Dimensies van Marzano




Dimensie 1: Motivatie

Dimensie 1 behandeld strategieën om leerlingen te helpen een positieve houding ten aanzien van school en leren te ontwikkelen

Elke leraar, of hij /zij nu een ervaren leraar of een aankomend leraar is, weet hoe belangrijk het is dat leerlingen een positieve houding hebben ten opzichte van school. Als leerlingen daarentegen negatieve gevoelens hebben over school, wordt het leren steeds zwaarder en moeilijker.

De 'goede' docent is altijd bezig om leerlingen te motiveren. Dat gebeurt vaak zo kundig en zo subtiel dat leerlingen het niet eens in de gaten hebben. Uiteindelijk gaat het erom dat leerlingen leren zichzelf te motiveren en dat ook bewust te doen. Zo zijn docent en leerlingen samen verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een goed werkklimaat en een positieve houding ten opzichte van leren.



Dimensie 1 richt zich op: 
  • het klimaat in de klas: acceptie en veiligheid
  • schoolse taken en opdrachten: relevantie van de stof, zelf vertrouwen, heldere taken
  • betrokkenheid bij het eigen leren: leerstijlen, vernieuwd mentoraat, leerstijlen. 



We geven nu twee voorbeelden van strategieën om de betrokkenheid van leerlingen te vergroten

Voorbeeld 1: Leerlingen als coach en als begeleiders
Op veel scholen is de leerkracht al lang niet meer degene die alleen maar voor de klas staat en les geeft. De leerkracht is ook een begeleider van het leerproces en als zodanig een coach voor leerlingen. Ook leerlingen kunnen een rol spelen als coach van een het leerproces: zij zijn dan elkaars coach. Hieronder sommen we enkele strategieën op die de leerkracht ten dienst staan als coach op te treden en ook leerlingen hiervoor toe te rusten:

  • Coach individuele leerlingen bij het leerproces;
  • Bespreek de voortgang van leerlingen in kleine groepjes onder leiding van een leerkracht-coach;
  • Zorg voor inbreng van medeleerlingen in dergelijke coachgroepjes;
  • Leerlingen elkaar laten coachen;
  • Leerlingen opleiden tot leerling-coaches; train hen in gespreksvaardigheden, sociale- vaardigheden en coaching vaardigheden;
  • Leerlingen opleiden tot leerling- mentoren; ouderejaars leerlingen begeleiden eerstejaars bij het kennismaken met de school en bij het ontwikkelen van leervaardigheden;
  • Leerlingen opleiden tot leerling-mediators; ouderejaars leerlingen bemiddelen in conflicten met andere leerlingen;


Voorbeeld 2: Het vernieuwde mentoraat
De mentor praat onder andere met leerlingen over hoe het leren gaat, qua voortgang, qua aanpak en qua leerstijl. In dat gesprek kijken mentor en leerling naar mogelijkheden om de leerstijlen van de leerling te verbreden. Richt het mentoraat op school zo in dat de leergerichte begeleiding hierin een belangrijke plaats krijgt, naast de keuze- en de sociaal- emotionele begeleiding. De mentor houdt de voortgang van het leren in de gaten van zijn/haar leerlingen, maar houdt ook in de gaten hoe de vak lessen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van algemene leervaardigheden.


Dimensie 2: Nieuwe kennis verkennen, verwerven en integreren

Nieuwe kennis bestaat altijd uit inhoudelijke kennis en uit vaardigheden.
Bij inhoudelijke kennis begrijpen en onthouden leerlingen iets. Bijvoorbeeld: de leerling weet en begrijpt wat democratie is, of een veelhoek, of kent spellingsregels. Bij vaardigheden kan de leerling iets. Bijvoorbeeld: kaartlezen, een samenvatting schrijven of een microscoop instellen.
Leerlingen zijn actief bezig zijn met kennis. Daarom gebruiken we actieve begrippen. Voor de inhoudelijke kennis gebruiken we het begrip denken. Voor vaardigheden gebruiken we het begrip doen.


Dimensie 3: Kennis verbreden en verdiepen

Nieuwe informatie begrijpen of nieuwe vaardigheden leren uitvoeren, daarmee ben je er nog niet. Je maakt je leerstof pas eigen, in letterlijke zin, als je met die leerstofinhouden ook zelf aan de gang geweest bent, als je eigen verbanden hebt gelegd, zelf nieuwe inzichten hebt opgedaan en onduidelijkheden hebt verhelderd. Dit doe je door denkvaardigheden toe te passen.

Dimensie 3, kennis verbreden en verdiepen, onderscheidt acht denkvaardigheden.
  • vergelijken: overeenkomsten en verschillen aangeven
  • classificeren: sorteren op basis van kenmerken
  • abstraheren: onderliggend thema of algemeen patroon herkennen
  • inductief redeneren: conclusie trekken uit grote hoeveelheid informatie
  • deductief redeneren: vanuit een conclusie een voorspelling doen
  • stellingen onderbouwen: ondersteuning voor beweringen opbouwen
  • fouten analyseren: denkfouten opsporen
  • perspectieven analyseren: waarden achter standpunten opsporen.



Dimensie 4: Onderzoek doen

Kennis toepassen in betekenisvolle situaties

Het doel van kennis vergaren is natuurlijk om die kennis te kunnen gebruiken en toe te passen. Omgekeerd houdt het toepassen van kennis ook in dat er veel kennis wordt opgedaan. Leerlingen leren heel wat over genetica als zij moeten bedenken hoe genetica-onderzoek de samenleving in de toekomst zal gaan beïnvloeden (projectie-onderzoek). Leerlingen leren heel wat over sociale zekerheid als ze een nieuw AOW-systeem moeten ontwikkelen(ontwerpen/uitvinden). 

De onderzoeksopzetten van Dimensie 4 bieden leerlingen een grote verscheidenheid aan mogelijkheden voor onderzoek doen. Ze nodigen leerlingen uit tot een persoonlijke en kritische verwerking van leerstof: verslagen kunnen niet van Internet geplukt worden; plagiaat is uitgesloten.

Ze omvatten meerdere uren studiebelasting, zeker met presenteren erbij gerekend. Dimensie 4 is uiterst geschikt voor het examendossier Havo-Vwo en VMBO. De onderzoeksopzetten binnen dimensie 4 gelden voor alle vakken.

Er worden acht onderzoeksopzetten onderscheiden:
  • beslissen 
  • probleem oplossen 
  • uitvinden
  • experimenteel onderzoek 
  • definitie-onderzoek 
  • historisch onderzoek 
  • projectie-onderzoek 
  • systeem analyse 



Dimensie 5: Reflectie

Reflecteren vormt evenals motivatie een voorwaarde voor leren. Door te reflecteren halen leerlingen meer effect uit hun leertaken. Reflectie is natuurlijk ook van belang voor het leven na de school. Want hoewel we niet precies weten in hoeverre leerlingen in de toekomst schoolse kennis nodig hebben, we weten absoluut zeker dat mensen ook na school blijven leren: waarschijnlijk een leven lang.

Mensen die reflecteren, stellen zichzelf vragen. Hoe verloopt deze leertaak? Dit onderzoek, deze presentatie? Heb ik wel voldoende dit of dat gedaan, gezocht, geprobeerd? Zou ik niet ...? Ga ik de volgende keer meer een andere kant op? Zij denken na over wat ze gedaan hebben, hoe ze het gedaan hebben of ze iets willen veranderen de volgende keer en zo ja hoe en waarom dan wel. Zo worden denkgewoontes ingeslepen.

Dimensie 5 behandelt de volgende denkgewoontes: 
  • kritisch denken 
  • creatief denken 
  • zelfsturing. 






Competenties

Hoekstra & van Sluijs (2003) hebben de kenmerken van competenties als volgt verwoord:


Het latent vermogen van een persoon om effectief te handelen in een bepaalde taak- of probleemsituatie op een wijze die objectief waarneembaar is en te beoordelen is. De competenties vormen een combinatie van expertise en gedragsrepertoire, en berusten uiteindelijk op temperament, persoonlijkheid en intelligentie en zijn tot op zekere hoogte aan te leren en gericht te ontwikkelen.


Roos van Leary

De Roos van Leary is een communicatiemodel dat is voortgekomen uit psychologisch onderzoek naar de werking van gedrag door de Amerikaanse psycholoog Timothy Leary (The Interpersonal Diagnosis of Personality, 1957).   

De Roos van Leary gaat ervan uit dat gedrag gedrag oproept. M.a.w. dit model gaat uit van actie en reactie, oorzaak en gevolg, zenden en ontvangen. Feitelijk gaat de Roos van Leary uit van de stelling: Gedrag van een ander is iemands eigen keuze.
De Roos gaat er namelijk vanuit dat wanneer iemand het gedrag van de ander heeft gecategoriseerd, deze persoon het gedrag van de ander kan beïnvloeden met eigen gedrag.

Leary stelde dat menselijk gedrag grofweg over twee assen verloopt. Dit maakte hij visueel via een horizontale en verticale as. Deze twee assen noemde hij respectievelijk: de samen-tegen-as of de agressie-liefde-as en de boven-onder-as of de dominantie-afhankelijkheidsas.

















Challenge Day in Nederland

De oprichters van Challenge Day komen uit de Verenigde Staten en zijn Yvonne & Rich Dutra-St. John. Dit echtpaar startte dit initiatief meer dan 25 jaar geleden in Amerika (www.challengeday.org).

Zij geloven in de kracht van ieder individu en kijken daarbij naar de persoon zelf en daarnaast naar de mogelijkheid om vanuit die kracht het verschil te maken in zijn of haar omgeving.

De KRO-documentaire van ‘Over de streep’ heeft de ogen van veel mensen geopend. Jong tot oud werd geroerd door de documentaire waarin de positieve effecten van Challenge Day zo duidelijk naar voren komen.

http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1121093

dinsdag 19 maart 2013

Competentieprofiel mentor

Het competentieprofiel van een mentor bestaat uit de volgende onderdelen:

Energie 
Zelfontwikkeling 
Integriteit 
Stressbestendigheid 
Flexibel gedrag 
Luisteren 
Klantgerichtheid 
Samenwerken 
Zelfinzicht 
Voortgangscontrole 
Anticiperen 
Creativiteit 
Op gemak stellen 
Feedback geven 
Hulp bij persoonlijke problemen 
Conflictbegeleiding 
Werken aan veilig leef- en werkklimaat 
Loopbaanbegeleiding 
Ondersteunen 



Energie 
Gedurende een lange periode actief zijn wanneer het mentorschap daarom vraagt. Hard werken, uithoudingsvermogen hebben - Heeft altijd nog energiereserves 
- Werkt hard 
- Heeft uithoudingsvermogen 

Zelfontwikkeling 
Zoekt en benut kansen voor eigen ontwikkeling op het gebied van het mentoraat. Besteedt zichtbaar tijd en energie aan eigen ontwikkeling. 
- Zoekt en benut kansen voor eigen ontwikkeling 
- Besteedt zichtbaar tijd en energie aan eigen ontwikkeling 
- Is erop gespitst om zichzelf te verbreden en/of te verdiepen 

Integriteit 
Op consistente wijze handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in woord en gedrag. Het daarop als mentor aanspreekbaar zijn en het aanspreken van anderen hierop. 
- Leeft algemeen aanvaarde sociale en ethische normen na en is daarop aanspreekbaar 
- Spreekt anderen aan op het consistent naleven van algemeen aanvaarde sociale en ethische 
normen 
- Gaat in het mentoraat zorgvuldig om met persoonlijke en/of gevoelige informatie 

Stressbestendigheid 
Effectief als mentor blijven presteren onder tijdsdruk, bij complicaties, tegenslag, teleurstelling of tegenspel. 
- Blijft onder tijdsdruk gelijkmatig presteren 
- Blijft effectief presteren, ook als het tegenzit 
- Laat zich niet uit het lood slaan 

Flexibel gedrag 
Indien zich binnen het mentoraat problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen teneinde een gesteld doel te bereiken. 
- Verandert in geval van kansen of problemen de eigen gedragsstijl om gesteld doel te bereiken 
- Weet, al naar gelang de situatie, variatie in de eigen gedragsstijl aan te brengen 
- Bewandelt zo nodig andere wegen om het mentordoel te bereiken 

Luisteren 
Tonen belangrijke informatie op te pikken uit (mentor)gesprekken. Daarbij kunnen doorvragen en ingaan op reacties. 
- Laat blijken belangrijke informatie te kunnen oppikken in mentorgesprekken 
- Vraagt door 
- Geeft anderen de ruimte om zich uit te spreken 

Klantgerichtheid 
Herkent als mentor behoeften en belangen van de leerling / ouders (klant) en houdt hiermee in het handelen rekening. 
- Herkent behoeften en belangen van de leerling / ouder 
- Houdt in het handelen rekening met de behoeften en belangen van de leerling 
- Doet moeite om behoeften en belangen van de leerling / ouder te onderzoeken zonder daarbij de belangen van derden binnen de school te schaden 

Samenwerken 
Draagt in een mentorteam bij aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer dit niet van direct persoonlijk belang is. Zet zich in om samen met andere mentoren doelen te bereiken. 
- Draagt bij aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer dit niet van direct persoonlijk belang is 
- Zet zich in om samen met anderen doelen te bereiken 
- Deelt informatie met anderen 

Zelfinzicht 
Zoekt als mentor actief naar persoonlijke feedback. Stelt zich kwetsbaar op. Laat zien over een reëel inzicht in de eigen sterke en zwakke punten te beschikken. 
- Zoekt actief naar persoonlijke feedback 
- Stelt zich kwetsbaar op 
- Laat zien over een reëel inzicht in de eigen sterke en zwakke punten te beschikken 

Voortgangscontrole 
Tussentijds eigen activiteiten én die van mentorleerlingen op inhoud en voortgang controleren. Afwijkingen signaleren en zo nodig bijsturen. 
- Controleert tussentijds eigen activiteiten op inhoud en voortgang 
- Controleert tussentijds activiteiten van mentorleerlingen op inhoud en voorgang 
- Ziet er op toe dat gemaakte afspraken worden nagekomen 
- Signaleert afwijkingen en stuurt zo nodig bij 

Anticiperen 
Weet kritische situaties bij (mentor)leerlingen tijdig te onderkennen en hierop adequaat in te spelen. Voorkomt dat zaken uit de hand lopen door tijdig maatregelen te nemen. 
- Weet tijdig op kritische situaties in te spelen 
- Voorkomt dat zaken uit de hand lopen door tijdig maatregelen te nemen 

Creativiteit 
Met oorspronkelijke oplossingen komen voor problemen die met het mentoraat verband houden.  Nieuwe werkwijzen bedenken ter vervanging van de bestaande. 
- Combineert bestaande oplossingen 
- Herkent goede ideeën (van anderen) en bouwt hierop voort 
- Komt met vernieuwende ideeën die anderen aanspreken 

Op gemak stellen 
Weet mentorleerlingen / ouders in een gesprek of bespreking op hun gemak te stellen 
- Weet in het begin een situatie te creëren waardoor gesprekspartners ontspannen tegenover elkaar zitten 
- In staat om moeilijke boodschappen over te brengen zonder dat gespreksrelatie eronder leidt 
- In staat om ondersteuning te bieden en begrip op te brengen. 

Feedback geven 
Weet goede feedback te geven in uiteenlopende werksituaties door als mentor concreet aan te geven wat hij ziet en ervaart 
- zegt wat hij feitelijk opmerkt zonder oordelen en interpretaties 
- richt feedback op gedrag of prestaties niet op persoon 
- gaat na of de feedback begrepen is of overgekomen is wat gezegd is 

Hulp bij persoonlijke problemen 
In staat om leerlingen met persoonlijke problemen (binnen de verantwoordelijkheidsgrenzen van de onderwijssetting) te begeleiden 
- alert op signalen die duiden op persoonlijke problemen 
- kan vertrouwen wekken zodat de ander bereid is om persoonlijke problemen te bespreken 
- kan complexere problemen in kaart brengen en doorverwijzen naar counselor 

Conflictbegeleiding 
In staat om spanningen of pestgedrag tussen mentorleerlingen te signaleren en gerichte interventies te plegen om spanningen weg te laten ebben of pestproblemen aan te pakken 
- snel onderhuidse spanningen tussen mentorleerlingen waarnemen 
- op een natuurlijke, onopvallende maar effectieve manier te interveniëren 
- agressieve of anderszins negatieve spanningen in mentorgroep neutraliseren 

Werken aan veilig leef- en werkklimaat 
Situaties scheppen waarin mentorleerlingen zich zowel veilig als op hun gemak voelen en uitgedaagd worden om optimale prestaties te leveren 
- creëren van goede voorwaarden voor leren en ontwikkelen 
- uitingen van (faal)angst of ongemak kunnen waarnemen 
- spanningssituaties ombuigen in prikkelende en relaxte werksfeer 

Loopbaanbegeleiding 
In staat om als mentor met mentorleerlingen over loopbaanperspectieven te spreken en begeleiding te geven zodat actieve loopbaanverkenning gestimuleerd wordt 
- stimuleren om op loopbaanverkenning te gaan 
- in staat om vertrouwen te wekken zodat persoonlijke vragen over loopbaanperspectieven en -knelpunten aan de orde kunnen komen 
- kan complexere loopbaanproblemen gericht doorverwijzen naar het decanaat 

Ondersteunen 
Laat blijken dat in situaties waarin mentorleerlingen moeite hebben zich dingen eigen te maken ondersteuning te kunnen bieden 
- stimuleert leerlingen een eigen leerstrategie te ontwikkelen 
- motiveert leerlingen bij impasses


http://www.voorelkementor.nl/