dinsdag 22 juni 2021

De escalatieladder van Friedrich Glasl

De escalatieladder van Friedrich Glasl (1941) geeft de ontwikkeling van een conflict weer. Elke stap op de ladder heeft gevolgen voor het gedrag van mensen, voor hun houding en hun manier van denken.

De escalatieladder is een model dat laat zien hoe een conflict zich kan ontwikkelen. Het beschrijft de stappen waarin een conflict zich ontwikkelt, en laat zien waar de betrokken partijen zich bevinden in een conflict. Het model wordt gebruikt bij conflictbemiddeling, crisisbestrijding en in de hulpverlening.

De escalatieladder maakt het verloop van een conflict, de dynamiek, zichtbaar. De escalatieladder kan ook gezien worden als een de-escalatieladder. Het model verschaft inzicht in de fase van het conflict en aan de hand hiervan kan men stappen ondernemen naar een trede lager in het conflict.



De rol van de mediator

De rol van de mediator in de escalatieladder van Friedrich Glasl wordt hierbij verder besproken. De mediator de-escaleert een probleem tijdens de mediation. Dat betekent dat hij probeert partijen een stap hoger op de ladder krijgen.

Dat gaat niet zomaar. Bij iedere stap, zowel omhoog als omlaag, moeten partijen over drempels stappen. Dit gebeurt door prikkels. Voorbeelden van prikkels die tot een stap omlaag leiden zijn: een incident, een uit de hand gelopen telefoongesprek, een slecht gevallen brief of email, een verkeerde toonzetting of een niet nagekomen afspraak. (In conflicten blijken e-mails vaak een prikkel te vormen voor een verdere escalatie. Spreektaal komt de lezer zwart op wit voor ogen, terwijl instrumenten ter nuancering (stem of non verbale communicatie) ontbreken.

Andersom speelt het ook. Voor een stap omhoog op de ladder is net zo goed een prikkel nodig. Denk aan het krijgen van begrip voor een reactie, het ontvangen van waardering, een aangeboden excuus, nieuwe informatie ontvangen, etc.


Het model onderscheidt drie fasen: 

1. Rationele fase

 

In de eerste rationele fase wordt er nog gezocht naar win-win-oplossingen. De gesprekken verharden zich, er vallen harde woorden en argumenten dienen niet meer om tot elkaar te komen maar om de ander te overtuigen en de loef af te steken. Gesprekken worden debatten op het scherp van de snede. Partijen staan op hun standpunt en blijven bij hun eigen gelijk. Het gemeenschappelijke belang raakt uit beeld. Partijen luisteren niet meer naar elkaar.

 

2. Emotionele fase

 

In de tweede emotionele fase gaat het over winnen of verliezen. Partijen maken steeds meer zwart-wit-stereotypen van elkaar, het conflict polariseert en breidt zich uit. Partijen verzamelen medestanders voor hun standpunt. Het vertrouwen in elkaar raakt geleidelijk aan volledig zoek. De loopgraven worden betrokken, partijen stellen harde eisen aan elkaar en beginnen te dreigen. Men begint de ander te beschadigen.

 

3. Vechtfase

 

In de derde vecht-fase verliest de een of de ander of verliezen beiden. Het is oorlog. De waarheid doet er niet meer veel toe. Rechtvaardigheid ook niet. De redelijkheid is volledig zoek. Alle middelen zijn toegestaan om de ander uit te schakelen.

 


Een verdere uitwerking van de drie verschillende fases:

1. Rationele fase (win-win)

Conflict als probleem dat gezamenlijk kan worden opgelost (win-win)
De eerste fase is nog rationeel. De gesprekken verharden zich, stevige taal wordt gebruikt en argumenten worden aangewend om de ander te overtuigen. De gesprekken ontaarden in debatten. Partijen houden vast aan het eigen gelijk. Het gemeenschappelijke belang komt meer en meer op de achtergrond. Partijen luisteren niet meer naar elkaar.
 

Stap 1: verhouding

 

-botsende standpunten

-toenemende defensie

-impasse

-selectieve aandacht voor zwakke argumenten van de ander

-accent op verschillen

 

Stap 2: debat

 

-eigen superioriteit wordt benadrukt

-intellectueel geweld

-handelen in termen van tegenstellingen

-creativiteit neemt af

-de ander in diskrediet brengen

-elkaar door onderbrekingen van de wijs brengen

-zelf willen scoren

 

Stap 3: geen woorden maar daden

 

-met praten valt niet te bereiken, dus actie

-toenemende zichtbare irritaties

-elkaar voor voldongen feiten plaatsen

-inlevingsvermogen neemt af

-ontstaan van negatieve fantasieën over het toekomstige handelen van de ander

-misleidend non-verbaal gedrag en indirecte communicatie

 


2. Emotionele fase (win-lose)

Conflict als een strijd die gewonnen moet worden (win-lose)
De tweede fase is één en al emotie. Partijen stoppen elkaar in hokjes. Ook wordt steun gezocht van anderen. Blokvorming is het gevolg. Scherpe meningsverschillen worden heftige belangentegenstellingen. Beide partijen zijn uit op gezichtsverlies van de ander. Angst, kwaadheid, verdriet krijgen de overhand. Er wordt gedreigd.
 

Stap 4: imago en coalitie

 

-gezocht wordt naar medestanders, ben je geen medestander dan ben je tegenstander

-eigen partij heeft alle positieve eigenschappen, de ander alleen negatieve

-er ontstaat een grote vertekening in percepties over de andere partij

-behoefte aan sympathie

-zwart-wit

 

Stap 5: gezichtsaanval en gezichtsverlies

 

-openlijke en discrete zwartmakerij van de ander

de ander speelt per definitie vuil spel

-zelfbeeld: ik ben vertegenwoordiger van het goede, de juiste ethiek

-ontkenning van morele integriteit bij de andere partij

verbanning

 

Stap 6: dreigingsstrategieën

 

-harde eisen

-dreigen met negatieve sancties

-het besef dat er niets meer te winnen valt

-stress

-geen duimbreed toegeven

-als-dan constructie

-vuil spel

 


In de rationele en emotionele fase is er nog heel veel mogelijk om het conflict in goede banen te leiden met mediation. De mediator stimuleert partijen om de ladder terug omhoog te bewandelen van fase 2 naar fase 1; in beweging van zwak naar sterk. Iedere stap geeft meer eigen verantwoordelijkheid en vergroot de erkenning van de ander.

 

3. Vechtfase (lose-lose)

Conflict als totale oorlog (lose-lose)
De derde fase is de escalatiefase ofwel de vechtfase. Partijen raken verwikkeld in een bittere strijd, waarin feiten, belangen, emoties en logica compleet door elkaar heen lopen. Het is de fase die kan uitmonden in “samen de afgrond in” . Alles wordt uit de kast gehaald om de vijand te vernietigen, zelfs als wanneer het eigen belang hiermee wordt geschaad.

Stap 7: gepast antwoord

 

-partijen hebben de hoop opgegeven

-schade bij de ander is winst voor mij; leed bij de ander is vermaak voor mij

-verbittering en verharding

-vergelding staat centraal

-beperkte vernietigingsacties

Stap 8: versplintering van de tegenpartij

 

-de omgeving wordt radicaal gepolariseerd, je bent vóór of je bent tegen’

-de ander wordt als ‘ding’ gezien

-geen stap meer terug doen

-de ander zoveel mogelijk schade berokkenen

 

Stap 9: samen de afgrond in

 

-er is geen weg meer terug

-partijen willen elkaar elimineren en ontleden

-totale vernietiging van de ander, ook als dit zelfvernietiging betekent

 


In de laatste treden van de vechtfase is de relatie meestal al zo beschadigd dat mediation niet goed meer mogelijk is. Het inschakelen van een arbiter of rechter is dan nog de enige mogelijkheid.


dinsdag 1 juni 2021

Verschillen tussen leraren met lage en hoge verwachtingen

Verwachtingen zijn van invloed op de resultaten. Bekend is het ‘Pygmalion effect’ (al in 1968, Rosenthal & Jacobsen). Verwachtingen worden via verbale en non-verbale communicatie overgebracht op de leerlingen. Door deze communicatie wordt het voor een leerling duidelijk wat er van hem of haar verwacht wordt en zal hij of zij zich zo gaan gedragen (‘Selffulfilling Prophecy’). Wanneer er sprake is van hoge verwachtingen zal de leerling eerder geneigd zijn om die verwachtingen waar te maken. Dit uit zich in een warme interactie, een uitdagender lesaanbod, meer complimenten en kwalitatief sterke feedback.

De verwachtingen van docenten leiden ertoe dat ze onderwijs geven in overeenstemming met deze verwachtingen. Wanneer docenten bijvoorbeeld van mening zijn dat laag presterende studenten niet in staat zijn om denken, bieden ze gedifferentieerde leerervaringen in hun lessen. Belangrijkste contrastgebieden tussen leraren met hoge verwachtingen en leraren met lage verwachtingen zijn de kwaliteit van onderwijsverklaringen, feedback, vragen stellen en gedragsmanagement.


Een motiverende houding van leraren

Motivatie om te leren is een belangrijke factor in het leerproces. Leraren kunnen de motivatie van leerlingen op verschillende manieren verhogen (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Leraren en leerlingen geven aan dat leraren leerlingen kunnen motiveren door hoge verwachtingen uit te spreken, door leerlingen telkens nieuwe kansen te geven, door hun complimenten te geven, en door hun werkhouding te bespreken in de klas.

Lage verwachtingen kunnen, onbedoeld en onbewust, van invloed zijn op de manier waarop een leerkracht met een leerling omgaat en vervolgens óók op de wijze waarop de leerkracht diens prestaties beoordeelt. Ofwel: leerkrachten kunnen lagere verwachtingen hebben van leerresultaten en prestaties van leerlingen, in vergelijking met andere leerlingen. Er ontstaat een vicieuze cirkel: de lage verwachtingen hebben invloed op de prestaties van leerlingen, wat de verwachtingen van de leerkracht weer verder beïnvloedt.

 

Lesgeven vanuit hoge verwachtingen

Er zijn veel onderzoeken gedaan en publicaties verschenen naar het lesgeven vanuit hoge verwachtingen. Christine Rubie-Davies beschreef in haar boek ‘Becoming a High Expectation Teacher‘ welk gedrag docenten met hoge verwachtingen vertonen ten opzichte van docenten die lagere verwachtingen hebben. Dr. Rubie-Davies betoogt dat iedere leraar voor elke leerling positieve verwachtingen kan vormen en zo in kan zetten dat leerlingen daarmee hun voordeel kunnen doen. 



 

Lage verwachtingen

Hoge verwachtingen

Breekt het leerproces op in kleine stappen en organiseert het leren als lineair proces.

Legt de focus op het regelmatig toetsen en monitoren zodat leerlingen er van kunnen leren.

Benoemt bij foute antwoord enkel dat een leerling het fout heeft en geeft een andere leerling de beurt.

Daagt leerlingen bij foute antwoorden uit om verder te denken door hem anders te stellen of hints te geven (scaffolding).

Bespreekt tot in detail wat de leerlingen moeten doen om opdrachten af te krijgen.

Bespreekt leerdoelen en succescriteria met de leerlingen.

Differentieert door leerlingen te groeperen op basis van prestaties.

Laat leerlingen gemixt werken en moedigt hen aan om met elkaar samen te werken.

Geeft directieve instructies die zijn gericht op de leeractiviteiten en gedrag, in plaats van te focussen op het leren. Zoals: ‘Pak je boek en ga aan de slag’.

Geeft instructies die zijn gericht op het leren, zoals nieuwe concepten verkennen en het relateren van nieuwe kennis aan voorkennis. Zoals: ‘Hoe zou je tot een oplossing kunnen komen?’.

Gaat negatief en reactief om met gedrag.

Gaat positief en proactief om met gedrag.

Geef vooral complimenten (of kritiek) op basis van goed of fout. Zoals: ‘Goed gedaan, dat klopt.’

Geeft vooral feedback op de prestaties in relatie tot de leerdoelen. Zoals: ‘Goede toevoeging, je begrijpt dit onderdeel al goed.’

Gebruikt aansporingen en beloningen voor motivatie.

Gebruikt de interesse van leerlingen voor motivatie.

Herinnert leerlingen continu aan de regels.

Leerlingen houden zich zelfstandig aan de regels.

Is sterk docentgestuurd.

Is meer faciliterend en ondersteunt leerlingen bij het maken van keuzes.

Koppelt prestaties een capaciteit.

Koppelt prestaties aan motivatie, inzet en het stellen van doelen.

Laat leerlingen die lager presteren makkelijke opdrachten maken en leerlingen die hoger presteren uitdagende opdrachten maken.

Stuurt minder op differentiatie en laat alle leerlingen moeilijkere opdrachten maken.

Stelt veel feitelijke, gesloten vragen die weinig aanzetten tot denken. Zoals: ‘Wat is hoofdstad van Nederland?’.

Stelt meer open vragen om leerlingen aan het denken te zetten. Zoals: ‘Hoe ben je tot dat antwoord gekomen?’.

Maakt regelmatig negatieve opmerkingen over leren en gedrag.

Maakt regelmatig positieve opmerkingen en creëert een positief klassenklimaat.

Zet in op globale leerdoelen.

Zet in op specifieke doelen die regelmatig samen met leerlingen worden gecheckt.

Spendeert meer tijd met lager presterende leerlingen en laat hoger presterende leerlingen meer zelfstandig werken.

Spendeert evenveel tijd met alle leerlingen.