maandag 29 juni 2015

Leerlingenenquête

Het  is de bedoeling dat je een vragenlijst gaat invullen, waarin je aangeeft wat je van het gedrag van docent [ NAAM VAN DE DOCENT INVULLEN ] vindt. Na elke uitspraak staan vier hokjes. Je moet het hokje aankruisen dat het beste past bij jouw mening over de docent waarover je de vragenlijst invult. Het invullen duurt maximaal 10 minuten                               

1. De docent houdt zich aan afspraken
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





2. De docent is op tijd in de les
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





3. De docent heeft de toetsen/proefwerken binnen de afgesproken tijd (10 dagen) nagekeken
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





4. De docent toont interesse in mij (kent mijn naam, vraagt ‘hoe het gaat’, heeft begrip voor omstandigheden)
Altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





5. De docent is geduldig en heeft een luisterend oor voor ons.
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





6. Bij deze docent voel ik mij op mijn gemak
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





7. De docent weet veel van zijn vak(gebied) af
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





8. De docent geeft boeiend les.
Altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





9. De docent laat ons ook zelfstandig werken. De docent stimuleert mij om het maximale uit mezelf te halen
Altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





10. De docent kan goed uitleggen.
Altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





11. De docent maakt wel eens een grapje ( heeft humor)
Altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





12. De docent zorgt voor afwisseling (bijvoorbeeld: werken in groepjes, projecten, ICT, video) in de les         
Altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





13. De docent neemt mij serieus en behandelt leerlingen met respect        
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





14. De docent kan orde houden
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





15. Bij deze docent kan ik met mijn problemen over de lesstof terecht
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





16. De docent geeft complimenten
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





17. De docent legt mij uit hoe ik mijn resultaten/cijfers kan verbeteren.
altijd
meestal wel
meestal niet
nooit





18. De docent legt aan het begin van de les uit wat hij deze les wil gaan doen
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





19. In de les weet ik altijd wat ik moet doen
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit





20. De docent zorgt ervoor dat ik actief mee doe in de les
altijd
meestal wel
meestal niet
Nooit






a.     Wat vind je prettig aan de docent?

b.     Welke tip(s) heb je voor de docent?

c.     Geef met een cijfer 1 t/m 10 aan in hoeverre :

o    De les uitdagend is:
o    Er extra opdrachten worden gegeven:
o    Er ruimte voor eigen keuzes is (doen waar ik goed in ben):
o    De docent weet waar mijn talenten liggen/weet waar ik goed in ben:

d.     Heb je verder nog opmerkingen?




Stressoren

Stress is een toestand die ontstaat wanneer iemand zichzelf niet in staat acht om aan de eisen die hij of zij ervaart, te voldoen.

Beschrijving van mogelijke stressoren 

Verandering en onzekerheid 
Veranderingen in bedrijfscultuur, structuur, systemen en werkmethoden; nieuwe functie of veranderingen in de rolvereisten; verandering van locatie of werkomgeving; ambiguïteit, onvoorspelbaarheid, onzekerheid in verband met genoemde zaken. 

Onvoorspelbare omgevingen 
Onvoorspelbare en plotselinge eisen; voortdurend 'branden moeten blussen', problemen moeten oplossen zoals ze komen, met weinig of geen gelegenheid om vooruit te plannen. 

Zware tijdsdruk 
Onder druk moeten werken, met strakke deadlines en met strenge tijdsbeperkingen. 

Gebrek aan duidelijke doelen 
Gebrek aan een algehele strategie of een duidelijke richting. 

Bureaucratische structuren 
Moeten werken in, of te kampen hebben met autoritaire, hiërarchische, traditionele organisaties, omgaan met een eindeloze papierwinkel, en/of onnodig bureaucratie. 

Verkopen/onderhandelen 
Moeten argumenteren, het 'verkopen' van ideeën of producten, onderhandelen - bijvoorbeeld met vakbonden. 

Openbaar optreden 
Voortdurend communiceren met mensen uit het publiek. 

Slechte werkverhoudingen 
Ruzies, meningsverschillen. 

Gebrek aan sociale steun 
Moeten beoordelen en beslissen, zware lasten en verantwoordelijkheden op de schouders moeten nemen en moeten doorgaan met bepaalde acties zonder de steun van anderen. 

Slecht nieuws brengen 
De verspreider moeten zijn van vervelende feiten of informatie; afvloeiingsregelingen moeten implementeren. 

Leiding geven 
De verantwoordelijkheid moeten nemen voor het sturen en controleren van anderen en het organiseren van hun werk, 'aan het hoofd' staan. 

Samenwerken 
Moeten werken als deel van een team, in tegenstelling tot het nemen van de leiding of het nastreven van individuele doelen. 

Gebrek aan sociale contacten 
Alleen moeten werken voor lange periodes. 

Gebrek aan gelegenheid voor sociale interactie. 
Gebrek aan invloed Gebrek aan elke vorm van werkelijke autoriteit of invloed om dingen te laten gebeuren. 

Gebrek aan status 
Gebrek aan formele status en erkenning van iemands prestaties. 

Gebrek aan autonomie 
Gebrek aan vrijheid, onafhankelijkheid en kansen om zelf initiatief te nemen. 

Gebrek aan inspraak 
Gebrek aan mogelijkheden om deel te nemen aan het beslissingsproces. 

Weinig vooruitzicht op promotie 
Beperkte mogelijkheden voor bevordering binnen de organisatie. 

Gedwarsboomde ambitie 
Geblokkeerd worden in doelen en prestatiebehoeften; werken in een omgeving die niet resultaat georiënteerd is. 

Complexe problemen oplossen 
Werk dat buitengewoon complex is of overdreven eisen aan het intellect stelt. 

Weinig intellectuele uitdaging 
Ontoereikende intellectuele stimulering. 

Belemmering van creativiteit 
Gebrek aan mogelijkheden om eigen ideeën te ontwikkelen. 

Routinewerk 
Werk dat niet gevarieerd is, geen eisen stelt, voorspelbaar is. 

Zware beslissingen nemen 
De verantwoordelijkheid moeten nemen voor het nemen van beslissingen die waarschijnlijk aanvechtbaar of impopulair zijn.


De term ‘coping’ wordt gebruikt om te verwijzen naar iemands cognitieve en gedragsinspanningen om goed het hoofd te bieden aan stresssituaties.

Onderzoek wijst erop dat mensen, wanneer ze worden geconfronteerd met stressvolle situaties, een combinatie van coping-strategieën gebruiken.


Nog meer copingstijlen

Confronteren
Directe inspanningen om de situatie te veranderen door bij een standpunt te blijven, te vechten voor wat men wil, te proberen anderen te overtuigen, gevoelens (inclusief woede) te uiten, risico’s te nemen.

Afstand nemen
Inspanningen leveren om zich van de situatie los te maken, bijvoorbeeld door te weigeren er te veel aan te denken, door te gaan alsof er niets gebeurd is, dingen lichter te maken door ze van de zonnige kant te bekijken.

Zelfbeheersing
Inspanningen leveren om stevig grip te houden op de eigen emoties en gedrag; gevoelens voor zichzelf houden, anderen niet laten zien hoe slecht zaken ervoor staan; proberen niet overhaast te reageren; passende antwoorden overwegen.

Sociale steun zoeken
Inspanningen leveren om zowel informatie als sociale steun te verkrijgen door met anderen te praten (vrienden, familie of collega’s), advies te vragen, sympathie en begrip te accepteren.

Zelf verantwoorden
Hoofdzakelijk het erkennen van het eigen aandeel in de huidige moeilijkheden, daarbij gerichte inspanningen leveren om zaken weer op het rechte spoor te krijgen en te voorkomen dat dezelfde fouten of problemen opnieuw voorkomen.

Vluchten/vermijden
Hoofdzakelijk een poging om te ontsnappen aan de realiteit van de situatie en de onplezierige emoties die ermee samengaan, door te fantaseren, te hopen op een wonder, te wensen dat de situatie zou verdwijnen en door contact met andere mensen te vermijden. In sommige gevallen kan deze strategie zich uiten in eten, drinken, roken of het gebruik van drugs om zich beter te voelen

Planmatig problemen oplossen
Doelgerichte, systematische en weloverwogen inspanningen om het probleem op te lossen door een actieplan te maken en dit ook te volgen, de inspanningen verdubbelen om dingen voor elkaar te krijgen, stap voor stap vooruitkomen, voortborduren op ervaring uit het verleden, alternatieve oplossingen 

Positieve herwaardering
Inspanningen leveren om de situatie op een positieve manier te herinterpreteren door zich te richten op de voordelen, zoals mogelijkheden voor persoonlijke groei, verandering en creativiteit.

Overige copingstrategieën

Effectief timemanagement
Realistische deadlines stellen, duidelijke prioriteiten stellen, zaken passend delegeren etc.

Doelen bepalen
Duidelijke, realistische en haalbare doelen vaststellen die in tijdsduur beperkt zijn.

Opkomen voor zichzelf
Op zodanige wijze communiceren en zich op zo’n manier gedragen dat de eigen rechten effectief worden gehandhaafd, terwijl op hetzelfde moment die van anderen gerespecteerd worden.

Opbouwende zelfkritiek
Zich in mentale monologen richten op de positieve aspecten en mogelijke voordelen/winst van een situatie.

Gezonde voeding
De inname van voorbewerkt voedsel beperken en een dieet volgen met een hoge voedingswaarde om ervoor te zorgen dat het energieniveau constant blijft gedurende de hele dag.

Lichamelijke inspanning
Deelnemen aan een fitnesstrainingprogramma, onder deskundige begeleiding.

Ontspanningsoefeningen
Het leren van een aantal technieken die leiden tot een staat van diepe ontspanning (progressieve spierontspanning, mentale ontspanning door visualisatie en meditatie).

Voldoende slaap en rust
Zorgen voor voldoende slaap en rust om de hersenen optimaal te laten functioneren om zodoende effectief het hoofd te kunnen bieden aan stress.

Directe instructiemodel

Het Directe instructiemodel bezit elementen van de cognitieve psychologie en het behavioristische denken. De cognitieve psychologie toont aan dat kinderen effectief leren als zij nieuwe informatie kunnen verbinden aan aanwezige kennis.

Kenmerken van het directe instructiemodel zijn:
  • Basiskennis en -vaardigheden op een krachtige wijze ontwikkelen.
  • Aansluiten op het individueel tempo van de leerling.
  • Duidelijke doelen stellen.
  • Een heldere leerstofopbouw.
  • Directe feedback geven.


Het directe instructiemodel bestaat uit zes verschillende fasen:

Fase 1 - De terugblik
Elke les(uur) start de docent met het terugblikken op de leerstof van de vorige les en/of met het ophalen van voorkennis.

Fase 2 - De presentatie
Deze fase begint met een overzicht wat je deze les wilt bereiken. Daarna introduceert de docent de nieuwe stof stapsgewijs, met gebruik van voorbeelden. Hij controleert regelmatig of de leerlingen de stof begrijpen.

Fase 3 – (In)oefening
Tijdens het begeleidt inoefenen stelt de docent veel vragen. Hij let op of alle kinderen betrokken blijven. Hij probeert hoge successcores te halen, van zo’n 75 à 80 %. Dat bevordert het zelfvertrouwen. Lage scores frustreren, te hoge scores vervelen.

Fase 4 - Individuele verwerking
De leerlingen verwerken de leerstof zelfstandig. De docent creëert een leeromgeving waarin de leerlingen hun leertijd effectief gebruiken. Hij controleert het leerlingenwerk zo snel mogelijk, zodat hij direct feedback kan geven op hun werk.

Fase 5 - Periodieke terugblik
Bijvoorbeeld na elk leerstofonderdeel of een keer per week.

Fase 6 - Terugkoppeling
De docent geeft veel feedback, vooral procesfeedback. Zet de leerling aan het denken: Hoe komt het dat dit goed/fout ging? De leerkracht moedigt veel aan.


Welke mogelijkheden voor differentiatie biedt het directe instructiemodel?

Directe instructie
Handelen van de leraar
Mogelijkheden voor differentiatie
0 Les voorbereiden
Vaststellen heldere en betekenisvolle doelen en succescriteria Ontwikkelen en plannen van leeractiviteiten
Op basis van de doelen en succescriteria mogelijkheden voor differentiatie vaststellen, afgestemd op de onderwijsbehoeften van de leerlingen

1a Aandacht op de doelen van de les richten
Lesdoelen communiceren in taal van de leerlingen en betekenis geven aan de doelen
Voor enkele leerlingen aangepaste/aanvullende doelen opstellen

1b Aansluiten bij voorkennis
Beginsituatie in beeld krijgen door vragen stellen of korte opdracht
Ontbrekende voorkennis aanvullen door ondersteunend materiaal of extra instructie

2 Leerlingen voorzien van informatie en voordoen van de belangrijkste elementen van het leren
Geven van effectieve instructie
Aanpassen van instructie voor leerlingen (verlengen, verkorten)
3 Nagaan of de belangrijkste begrippen en vaardigheden zijn overgekomen
Vragen stellen, kleine opdracht geven en feedback geven
Vragen en/of opdrachten onderscheiden naar verschillende niveaus van (voor)kennis en vaardigheden van leerlingen

4 Instructie geven op zelfwerkzaamheid van leerlingen
Instructie over de taak en succescriteria aanreiken
1 Verschillende leertaken hanteren (bijvoorbeeld extra leertaak of leertaken met verschillend niveau) 
2 Leertaken voorzien van meer/minder ondersteunend materiaal

5 Leerlingen voorzien van geleide of zelfstandige oefening en het begeleiden van de leerlingen daarbij
Feedback geven op leerdoelen en uitvoering van de leertaak
1 Variëren in feedback afhankelijk van het niveau van de leerling 
2 Extra instructie aan een subgroep

6 Evaluatie van de les op kernbegrippen
Nagaan wat leerlingen hebben geleerd
Extra aandacht voor zwakke leerlingen en bij goede leerlingen voldoende uitdaging