dinsdag 1 juni 2021

Verschillen tussen leraren met lage en hoge verwachtingen

Verwachtingen zijn van invloed op de resultaten. Bekend is het ‘Pygmalion effect’ (al in 1968, Rosenthal & Jacobsen). Verwachtingen worden via verbale en non-verbale communicatie overgebracht op de leerlingen. Door deze communicatie wordt het voor een leerling duidelijk wat er van hem of haar verwacht wordt en zal hij of zij zich zo gaan gedragen (‘Selffulfilling Prophecy’). Wanneer er sprake is van hoge verwachtingen zal de leerling eerder geneigd zijn om die verwachtingen waar te maken. Dit uit zich in een warme interactie, een uitdagender lesaanbod, meer complimenten en kwalitatief sterke feedback.

De verwachtingen van docenten leiden ertoe dat ze onderwijs geven in overeenstemming met deze verwachtingen. Wanneer docenten bijvoorbeeld van mening zijn dat laag presterende studenten niet in staat zijn om denken, bieden ze gedifferentieerde leerervaringen in hun lessen. Belangrijkste contrastgebieden tussen leraren met hoge verwachtingen en leraren met lage verwachtingen zijn de kwaliteit van onderwijsverklaringen, feedback, vragen stellen en gedragsmanagement.


Een motiverende houding van leraren

Motivatie om te leren is een belangrijke factor in het leerproces. Leraren kunnen de motivatie van leerlingen op verschillende manieren verhogen (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Leraren en leerlingen geven aan dat leraren leerlingen kunnen motiveren door hoge verwachtingen uit te spreken, door leerlingen telkens nieuwe kansen te geven, door hun complimenten te geven, en door hun werkhouding te bespreken in de klas.

Lage verwachtingen kunnen, onbedoeld en onbewust, van invloed zijn op de manier waarop een leerkracht met een leerling omgaat en vervolgens óók op de wijze waarop de leerkracht diens prestaties beoordeelt. Ofwel: leerkrachten kunnen lagere verwachtingen hebben van leerresultaten en prestaties van leerlingen, in vergelijking met andere leerlingen. Er ontstaat een vicieuze cirkel: de lage verwachtingen hebben invloed op de prestaties van leerlingen, wat de verwachtingen van de leerkracht weer verder beïnvloedt.

 

Lesgeven vanuit hoge verwachtingen

Er zijn veel onderzoeken gedaan en publicaties verschenen naar het lesgeven vanuit hoge verwachtingen. Christine Rubie-Davies beschreef in haar boek ‘Becoming a High Expectation Teacher‘ welk gedrag docenten met hoge verwachtingen vertonen ten opzichte van docenten die lagere verwachtingen hebben. Dr. Rubie-Davies betoogt dat iedere leraar voor elke leerling positieve verwachtingen kan vormen en zo in kan zetten dat leerlingen daarmee hun voordeel kunnen doen. 



 

Lage verwachtingen

Hoge verwachtingen

Breekt het leerproces op in kleine stappen en organiseert het leren als lineair proces.

Legt de focus op het regelmatig toetsen en monitoren zodat leerlingen er van kunnen leren.

Benoemt bij foute antwoord enkel dat een leerling het fout heeft en geeft een andere leerling de beurt.

Daagt leerlingen bij foute antwoorden uit om verder te denken door hem anders te stellen of hints te geven (scaffolding).

Bespreekt tot in detail wat de leerlingen moeten doen om opdrachten af te krijgen.

Bespreekt leerdoelen en succescriteria met de leerlingen.

Differentieert door leerlingen te groeperen op basis van prestaties.

Laat leerlingen gemixt werken en moedigt hen aan om met elkaar samen te werken.

Geeft directieve instructies die zijn gericht op de leeractiviteiten en gedrag, in plaats van te focussen op het leren. Zoals: ‘Pak je boek en ga aan de slag’.

Geeft instructies die zijn gericht op het leren, zoals nieuwe concepten verkennen en het relateren van nieuwe kennis aan voorkennis. Zoals: ‘Hoe zou je tot een oplossing kunnen komen?’.

Gaat negatief en reactief om met gedrag.

Gaat positief en proactief om met gedrag.

Geef vooral complimenten (of kritiek) op basis van goed of fout. Zoals: ‘Goed gedaan, dat klopt.’

Geeft vooral feedback op de prestaties in relatie tot de leerdoelen. Zoals: ‘Goede toevoeging, je begrijpt dit onderdeel al goed.’

Gebruikt aansporingen en beloningen voor motivatie.

Gebruikt de interesse van leerlingen voor motivatie.

Herinnert leerlingen continu aan de regels.

Leerlingen houden zich zelfstandig aan de regels.

Is sterk docentgestuurd.

Is meer faciliterend en ondersteunt leerlingen bij het maken van keuzes.

Koppelt prestaties een capaciteit.

Koppelt prestaties aan motivatie, inzet en het stellen van doelen.

Laat leerlingen die lager presteren makkelijke opdrachten maken en leerlingen die hoger presteren uitdagende opdrachten maken.

Stuurt minder op differentiatie en laat alle leerlingen moeilijkere opdrachten maken.

Stelt veel feitelijke, gesloten vragen die weinig aanzetten tot denken. Zoals: ‘Wat is hoofdstad van Nederland?’.

Stelt meer open vragen om leerlingen aan het denken te zetten. Zoals: ‘Hoe ben je tot dat antwoord gekomen?’.

Maakt regelmatig negatieve opmerkingen over leren en gedrag.

Maakt regelmatig positieve opmerkingen en creëert een positief klassenklimaat.

Zet in op globale leerdoelen.

Zet in op specifieke doelen die regelmatig samen met leerlingen worden gecheckt.

Spendeert meer tijd met lager presterende leerlingen en laat hoger presterende leerlingen meer zelfstandig werken.

Spendeert evenveel tijd met alle leerlingen.

 

 

Geen opmerkingen: