maandag 11 januari 2021

Reflectievragen met de taxonomie van Bloom

Inleiding
Als docent ben je altijd opzoek naar nieuwe manieren om leerlingen te helpen om beter te leren. Een instrument waar vaak naar verwezen wordt is de taxonomie van Bloom. 

De taxonomie van Bloom onderscheidt zes niveaus, die oplopen in moeilijkheidsgraad:

 

Niveau

Centrale vraag

1

Onthouden

 

Wat heb ik geleerd?

 

2

Begrijpen

 

Wat is belangrijk aan wat we hebben gedaan?

 

3

Toepassen

Hoe kan ik dit toepassen in een nieuwe situatie?

 

4

Analyseren

Zijn er patronen die ik herken?


5

Evalueren

 

Hoe goed heb ik het gedaan? Hoe kan ik verbeteren?

 

6

Creëren

 

Hoe kan ik dit in de toekomst in een nieuwe situatie gebruiken?

 


Het onderstaande schema staat bekend onder taxonomie van Bloom en verdeelt het cognitieve domein in een aantal leerdoelen die oplopen van simpel tot complex.


De taxonomie van Bloom is een handig overzicht waarin volgens enkele auteurs het verschil wordt gemaakt tussen ‘hogere orde denken’ en ‘lagere orde denken’. Simpel gezegd: reproduceren en toepassen is makkelijk, pas vanaf analyse en synthese wordt het interessant. Het hoogste niveau is ‘creëren’.

Lagere orde vragen zijn vragen die een beroep doen op onthouden, begrijpen en (deels) toepassen. Hogere orde vragen zijn de vragen waarbij voor het antwoord de vaardigheden voor analyseren, evalueren of creëren nodig zijn.

PS - Let op er zijn auteurs die vermelden dat er helemaal geen ‘hogere orde’ of ‘lagere orde’ in de piramide is. Dit is later pas bedacht en heeft eigenlijk niets met de taxonomie van Bloom te maken. Dit is goed om te vermelden. Er zit ook geen hiërarchie in de taxonomie. Het gaat om een verzameling aan termen die gedrag beschrijven wat je kunt zien bij een leerling. De auteurs geven aan dat het een aanzet is tot het beschrijven van verschillende onderdelen. Ze zien het als een richtlijn, maar zeker niet als ‘de waarheid’.


Feedback
Een docent kan op drie verschillende reflectie uitlokken bij zijn / haar leerlingen:
A - De docent geeft feedback op het gedrag van de leerlingen.
B - De docent organiseert momenten voor reflectie en stelt reflecterende vragen.
C - De docent stimuleert leerlingen om met elkaar te reflecteren en elkaar feedback te geven.
 
Reflecteren is belangrijk om te leren van opgedane ervaringen. Maar het is geen vaardigheid die bij  leerlingen vanzelf ontstaat. Leerlingen hebben veel behoefte aan begeleiding bij het leren reflecteren.
 
Het is daarom belangrijk dat docenten op het geschikte moment feedback geven op het gedrag van leerlingen en reflecterende vragen te stellen bij leeractiviteiten.
 
Echter docenten vinden reflectie belangrijk maar vinden het ook lastig om de juiste vragen te stellen en feedback te geven. Om dit dilemma op te lossen kan de docent reflectievragen stellen met hulp van de taxonomie van Bloom. De docent kan dus nadenken over de implementatie van de taxonomie van Bloom in zijn lessen.

 
Vragen stellen
Voor elke fase van de taxonomie van Bloom is een passende vraag te stellen aan de leerlingen.
 

SKILLS

 

VOORBEELDVRAGEN

 

Onthouden

 

Het kunnen ophalen van adequate informatie. Dit kan variëren van feiten tot complete theorieën.

 

Informatie herinneren. Herkennen, beschrijven, benoemen.

 

Wat heb ik geleerd?

 

Formulering van vragen /opdrachten:

benoem, definieer, beschrijf, toon, identificeer, verzamel, onderzoek, wie, wat, wanneer, etc.

 

• Wat gebeurde er na...?

• Hoeveel...?

• Wat is...?

• Wie was het die...?

• Benoem ...?

• Wat is de definitie van…?

• Beschrijf de manier waarop…?

• Wie ...?

• Wat is goed / fout...?

 

Begrijpen

 

De vaardigheid om adequate betekenis te geven aan informatie.

 

Ideeën of concepten uitleggen. Interpreteren, samenvatten, hernoemen, classificeren, uitleggen.

 

Wat is belangrijk aan wat we hebben gedaan?

 

Formulering van vragen / opdrachten:

vat samen, beschrijf, bespreek, interpreteer, formuleer conclusies, contrasteer, voorspel, leg verbanden, onderscheid, werk uit voor verschillende doelgroepen, werk uit voor een andere context, maak een inschatting.

 

• Kun je uitleggen waarom…?

• Kun je in je eigen woorden beschrijven…?

• Hoe verklaar je…?

• Kun je een samenvatting geven van...?

• Wat denk je dat er vervolgens zal gebeuren...?

• Wie zal volgens jou...?

• Wat is de hoofdgedachte achter...?

• Kun je verduidelijken…?

• Kun je… illustreren met een voorbeeld?

 

Toepassen

 

De vaardigheid om kennis in nieuwe en concrete situaties toe te passen.

 

Informatie in een andere context gebruiken. Bewerkstelligen, uitvoeren, gebruiken, toepassen.

 

Hoe kan ik dit toepassen in een nieuwe situatie?

 

Formulering van vragen /opdrachten:

pas toe, demonstreer, bereken, vul aan, illustreer, toon, los op, onderzoek, pas aan, verander, relateer, classificeer, experimenteer

 

• Weet je nog een andere situatie waarin…?

• Kun je…categoriseren volgens…?

• Welke factoren zullen veranderen als…?

• Welke vragen zou je stellen aan…?

• Kun je aan de hand van de gegeven informatie een instructie geven over…?


Analyseren

 

De vaardigheid om informatie op te delen in onderdelen zodat de

(organisatorische) structuur kan worden begrepen en bestudeerd.

 

Informatie in stukken opdelen om de verbanden en relaties te onderzoeken.

Vergelijken, organiseren, uit elkaar halen, ondervragen, vinden.

 

Zijn er patronen die ik herken?

 

Formulering van vragen /opdrachten:

analyseer, scheid, orden, leg uit, verbind, classificeer, deconstrueer,

construeer, vergelijk, selecteer, leid af.

 

• Welke gebeurtenis zou niet gebeurd zijn als…?

• Als … waar is, wat betekent dat dan voor …?

• Op welke manier is … hetzelfde als ...?

• Wat zijn andere mogelijke uitkomsten?

• Waarom gebeurde…?

• Kun je uitleggen wat er gebeurde toen...?

• Welke problemen kom je tegen bij...?

• Kun je onderscheid maken tussen… en ...?

• Wat waren de motieven voor ..?

• Wat was het keerpunt?

 

Evalueren

 

 

De vaardigheid om de waarde van iets (literatuur, onderzoeksrapport,

presentatie etc.) te kunnen beoordelen in relatie tot een bepaald doel. Het oordeel is gebaseerd op (al dan niet door de student zelf geformuleerde) criteria.

 

Motiveren of rechtvaardigen van een besluit of gebeurtenis. Controleren, hypothetiseren, bekritiseren, experimenteren, beoordelen.

 

Hoe goed heb ik het gedaan? Hoe kan ik verbeteren? Wil je wanneer goed?

 

Formulering van vragen / opdrachten:

beoordeel, beslis, orden, geef een cijfer, toets, meet, geef een aanbeveling, overtuig, selecteer, leg uit, maak een onderscheid, ondersteun, concludeer, vergelijk, vat samen.

 

• Is er een betere oplossing voor...?

• Beoordeel de waarde van... Wat vind je er van...?

• Verdedig je mening over...?

• Vind je … goed of fout?

• Hoe zou jij ... hebben aangepakt?

• Welke veranderingen voor … raad jij aan?

• Geloof jij … Hoe zou jij je voelen als ..?

• Hoe effectief zijn. ..?

• Wat zijn de consequenties van..?

• Welke invloed zal … hebben op ons leven?

• Wat zijn de voors en tegens van ....?

• Waarom is … waardevol?

• Wat zijn mogelijke alternatieven?

• Wie zal winnen / verliezen bij …?


Creëren

 

De vaardigheid om met behulp van het geleerde nieuwe ideeën, oplossingen, producten te ontwikkelen.

 

Nieuwe ideeën, producten of gezichtspunten genereren. Ontwerpen, maken, plannen, produceren, uitvinden, bouwen.

 

Hoe kan ik dit in de toekomst in een nieuwe situatie gebruiken?

 

Formulering van vragen /opdrachten:

combineer, plan, ontwerp, maak, ontwikkel, onderzoek, wat als?, stel op, formuleer, herschrijf.

 

• Kun je een ...ontwerpen, waarmee...?

• Zie je een mogelijke oplossing voor...?

• Als je toegang had tot alle informatie en middelen,

wat zou je dan doen met...?

• Ontwerp je eigen manier om...?

• Wat zou gebeuren als ...?

• Op hoeveel manieren kun je...?

• Kun je nieuwe en ongebruikelijke manieren

verzinnen om ... te gebruiken?

• Kun je een voorstel schrijven waarmee je...?

 

 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten