In toenemende mate hebben scholen te maken met een afname
van de motivatie van leerlingen om te leren naarmate leerlingen ouder worden.
Een van de oorzaken voor de dalende motivatie is dat er onvoldoende aansluiting
is tussen de onderwijsbehoeften van leerlingen en het leeraanbod op school.
Vanuit onderzoek naar de self-determination theory (SDT)
(Deci & Ryan, 2000) blijkt dat de motivatie toeneemt wanneer er een
leeromgeving wordt gecreëerd die recht doet aan de drie psychologische
basisbehoeften:
- autonomie (vaak opgevat als keuzevrijheid / zelf doen / vraag: waarin werd het kind belemmerd?) Leren verloopt makkelijker als veel autonomie / psychologische vrijheid wordt aangeboden. (Zelf in handen hebben, geen hulpeloosheid, mezelf mogen zijn, niet faken).
- relatie (vaak opgevat als het uiten van waardering voor de leerling / samen met anderen / vraag: wat had dit kind nodig?). Leren verloopt makkelijker als de leerling gesteund door anderen = ervaren van warmte en een hechte band (Ik kan rekenen op anderen, ik ben niet alleen, ik krijg erkenning).
- competentie (vaak opgevat als structuur waarbij er heldere doelen en verwachtingen worden gesteld aan leerlingen waardoor zij beter in staat zijn een leeractiviteit uit te voeren / competent voelen / vraag: waar was dit kind goed in?). Leren verloopt makkelijker als de leerling voelt dat hij/zij vooruitgaat en competenter wordt. (Ik kan iets, ik heb succeservaringen, ik kan zelf het verschil maken).
Autonomie
Met autonomie wordt zelfbepaling bedoeld, het gevoel dat
een leerling zelf invloed kan uitoefenen op wat hij doet. De leerling ervaart
vrijheid om een leeractiviteit zonder druk van buitenaf uit te voeren, wat
aansluit bij zijn persoonlijke doelen en waarden. Ryan en Deci (2000) pleiten
er daarom voor dat leerlingen zelf (echte) keuzes kunnen maken en invloed
kunnen uitoefenen op hun leeractiviteiten. Echte keuzes wil zeggen dat de
keuzemogelijkheden voor leerlingen ook als wezenlijk verschillend worden
ervaren en ze ook kunnen kiezen om een activiteit niet te doen.
Naast het bieden van keuzevrijheid kunnen leraren het
gevoel van autonomie bij leerlingen bevorderen door de leerdoelen en het belang
daarvan aan leerlingen duidelijk te maken.
Als leerlingen het nut van deze leerdoelen inzien voor
hun ontwikkeling, zijn zij meer geneigd zich verantwoordelijk te voelen voor
hun leerproces (Ryan & Deci, 2000).
Het gevoel van autonomie kan ook worden versterkt door
leerlingen meer inspraak te geven en hun mening serieus te nemen. Ook de manier
waarop de leraar met de leerlingen communiceert is van invloed op de mate
waarin leerlingen autonomie ervaren. Als de leraar directieve taal gebruikt
(‘Doe dit’, ‘Maak dat’) ervaren leerlingen minder autonomie dan als de leraar
opdrachten uitnodigend formuleert (‘Je kunt…’, ‘Willen jullie…’).
Relatie (sociale
verbondenheid)
Bij relatie, een betere vertaling is sociale
verbondenheid, gaat het om de behoefte van een leerling om ergens bij te horen
en zich gewaardeerd te voelen (Baumeister & Leary, 1995).
Een leerling voelt zich bij voorkeur verbonden, zowel met
zijn klasgenoten als met de leraar.
Er zitten twee dimensies aan deze basisbehoefte.
Enerzijds gaat het om het gevoel van een leerling dat anderen hem waarderen en
respecteren en dat hij zich geborgen en gerespecteerd voelt bij anderen.
Anderzijds gaat het om het vermogen anderen te waarderen en respecteren en
vertrouwen te hebben in de personen om hem heen. De
leerling moet zich geaccepteerd voelen zoals hij is, met al zijn specifieke
eigenschappen en eigenaardigheden.
Van belang is ook een positief pedagogisch klimaat in de
klas (Verbeeck, 2010). Leerlingen moeten het gevoel hebben dat het niet erg is
als zij een fout maken: zij moeten zich vrij voelen om vragen te stellen.
Competentie
Competentie hangt samen met de ervaring van een leerling
dat hij de gewenste resultaten kan behalen en vertrouwen heeft in eigen kunnen
(Ryan & Deci, 2000). Het is de basis voor de drive om te willen onderzoeken
en exploreren en te volharden tot het gelukt is. Omgekeerd, als leerlingen frequent
ervaren dat hun inzet niet leidt tot het gewenste resultaat, voelen ze zich
hulpeloos of incompetent. Ze zullen bij een soortgelijke taak minder snel dezelfde
inzet vertonen. Ervaringen in het verleden spelen daarbij een belangrijke rol.
De leraar kan het competentiegevoel van leerlingen verder
versterken door in de leeractiviteiten voldoende structuur en daar waar nodig
ondersteuning te bieden. De leraar dient duidelijk aan te geven wat hij van de
leerling verwacht en deze verwachtingen te laten aansluiten bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling. Voorbeelden van het bieden van structuur zijn (Verbeeck, 2010):
- duidelijke doelen en succescriteria stellen;
- duidelijkheid geven over op welke wijze het proces en het werk beoordeeld zal worden;
- een opdracht opknippen in fasen of deelopdrachten;
- bieden van een stappenplan;
- momenten inlassen waarop leraren aangeven dat de leerling op de goede weg is;
- informatie geven over de omstandigheden waarin wordt gewerkt: hoe lang mag de leerling erover doen, welke materialen mag hij gebruiken, wie/wanneer kan hij om hulp vragen, wat wordt gedaan met het resultaat.
[ Bron: Verhogen van leerlingmotivatie door leraren - KPC Groep, www.kpcgroep.nl ]