woensdag 10 april 2019

Zelfgestuurd leren

Zelfgestuurd leren houdt in dat de leerling zelfstandig en met zin voor verantwoordelijkheid de sturing voor de leerprocessen in handen neemt. Maar leren is niet vrijblijvend. Leerlingen moeten voortdurend waakhond spelen over hun eigen leerproces. Ze bewaken hun eigen leerproces en reflecteren over hun aanpak. “Ben ik goed bezig?” is een vraag die nooit veraf is.

Om zijn eigen leerproces te sturen moet een leerling beschikken over verschillende leerstrategieën. Metacognitieve kennis en vaardigheden, cognitieve vaardigheden, organisatie vaardigheden, motivatie  en zelfreflectie zijn daarbij de nieuwe ordewoorden. Het zelfregulerend leren c.q. het effectiever leren met leerstrategieën wordt uitgebreid beschreven in het boek ‘Effectiever leren met leerstrategieën’ van sociaal psycholoog Pieternel Dijkstra.

Leerlingen begeleiden is dus, net als opvoeden, geleidelijk loslaten en de leerling zelf controle geven over het leerproces. Zicht verwerven op de eigen competenties moet mogelijk worden in de leersituatie.

Een leerling dient te beschikken over verschillende leerstrategieën om zijn eigen leerproces te sturen moet. Uit onderzoek blijkt namelijk dat leerlingen aanzienlijk beter presteren als ze leerstrategieën inzetten in hun leerproces. Leerstrategieën zijn concrete manieren van leren die leerlingen bewust kunnen inzetten om het leren zo soepel mogelijk te laten verlopen – ze leren hen ‘hoe’ ze moeten en kunnen leren. Leerstrategieën zet een leerling actief en bewust in. Denk bijvoorbeeld aan het plannen van een opdracht, het terugkijken op fouten en het verbinden van zelfbedachte voorbeelden aan de leerstof. Dat vereist allemaal een actieve, bewuste inspanning. Elke keer weer moet de leerling een afweging maken: Wat ga ik doen? Welke leerstrategie kan ik nu het best inzetten?

De vragen
De lijst van vragen is ingedeeld in vier categorieën;
A - motivatie,
B - zelfregulatie vooraf,
C - zelfregulatie tijdens het
D - leerproces en zelfregulatie na het leerproces.


A - Motivatie:
1
Ik vind het belangrijk dat ik tijdens de les steeds beter wordt in bepaalde opdrachten.
2
Ik vind het belangrijk dat ik goed kan presteren tijdens de les.
3
Ik vind het belangrijk om tijdens de les zoveel mogelijk dingen te leren.
4
Ik denk dat ik opdrachten tijdens de les succesvol kan maken.
5
Ik vind veel opdrachten tijdens de les leuk om te doen.
6
Wanneer een opdracht niet goed ging, wil ik het opnieuw proberen.
7
Ik heb er vertrouwen in dat ik mijn doelen voor de les kan bereiken.
8
Wanneer ik een opdracht tijdens de les niet leuk vind, doe ik wel goed mijn best.
9
Tijdens de les leer ik vaardigheden die ik buiten de les kan gebruiken.
10
Wanneer ik een opdracht niet leuk vind, probeer ik manieren te bedenken om het voor mezelf leuker te maken.


B - Zelfregulatie vooraf:
1
Voor ik een opdracht ga maken, denk ik na over wat mijn doel voor die opdracht is.
2
Voor ik een opdracht ga maken, denk ik na over hoe ik het ga doen.
3
Voor ik een opdracht ga doen, denk ik na over wat ik al over die opdracht  weet en wat ik al kan.
4
Voor ik een opdracht ga maken, denk ik na over de stappen die ik ga nemen om mijn doel te halen.
5
Voor ik een opdracht ga maken, denk ik na over wat de vorige keer dat ik die opdracht deed minder goed ging.


C - Zelfregulatie tijdens het leerproces:
1
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, denk ik na over hoe goed ik het doe.
2
Als ik terwijl ik met een opdracht bezig ben en merk dat het niet lukt, denk ik na over hoe ik die opdracht anders kan doen.

Terwijl ik met een opdracht bezig ben, concentreer ik me helemaal.
3
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, denk ik na over wat ik nog moet doen om mijn doel te halen.
4
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, controleer ik of ik die goed uitvoer.
5
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, probeer ik een beeld te vormen van de lesstof.
6
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, benoem ik in mijn hoofd de stappen die ik moet nemen om de opdracht te maken.
7
Terwijl ik met een opdracht bezig ben, probeer ik uit te vinden waarom het goed of juist minder goed gaat.


D - Zelfregulatie na het leerproces:
1
Als ik nadat ik een opdracht gemaakt heb niet tevreden ben, denk ik na over hoe ik die opdracht de volgende keer anders kan doen.
2
Als het maken van een opdracht niet goed ging, denk ik na over hoe dat kwam.
3
Nadat ik een opdracht gemaakt heb, bepaal ik of ik tevreden ben.
4
Nadat ik een opdracht gemaakt heb, denk ik na over wat goed en wat minder goed ging.
5
Nadat ik een opdracht gemaakt heb, bekijk ik of ik mijn doel gehaald heb.

Bij elk van de vragen kan de leerlingen de volgende opties invullen; (1) bijna nooit, (2) soms, (3) vaak en (4) bijna altijd.