De kern van een leerplan betreft
doorgaans de doelen en inhouden van het leren. Veranderingen in die kern
veronderstellen meestal ook wijzigingen in veel andere kwesties met betrekking
tot het (plannen van) leren. Een verhelderende manier om een en ander in
samenhang te visualiseren is het zogenaamde curriculaire spinnenweb (Van den
Akker, 2003).
Figuur: Het curriculaire spinnenweb De kern en de negen
draden van het spinnenweb verwijzen naar tien onderdelen van het curriculum die
elk een vraag over het (plannen van) leren door leerlingen betreffen (zie de onderstaande tabel).
COMPONENT
|
KERNVRAAG
|
Visie
|
Waartoe leren zij?
|
Doelen
|
Waarheen leren zij?
|
Inhoud
|
Wat leren zij?
|
Leeractiviteiten
|
Hoe leren zij?
|
Rol leraar
|
Hoe is rol van leraar bij hun leren?
|
Materialen en bronnen
|
Waarmee leren zij?
|
Groeperingsvorm
|
Met wie leren zij?
|
Locatie
|
Waar leren zij?
|
Tijd
|
Wanneer leren zij?
|
Toetsing
|
Hoe wordt hun leren getoetst?
|
Tabel: Curriculumcomponenten in vraagvorm
In het spinnenweb fungeert het onderdeel ‘visie’ als
centrale, verbindende schakel; de overige onderdelen zijn verbonden met die
visie. Idealiter zijn ze ook met elkaar verbonden, zodat er sprake is van
consistentie en samenhang. De metafoor van het spinnenweb onderstreept het
kwetsbare karakter van een curriculum. Spinnenwebben zijn weliswaar enigszins
flexibel maar dreigen toch te scheuren als er te hard en eenzijdig aan bepaalde
draden getrokken wordt zonder dat de andere draden meebewegen. Een bekende
zegswijze is ook treffend van toepassing op curricula: elke keten is zo sterk
als de zwakste schakel. Daarom hoeft het geen verbazing te wekken dat het zo
moeilijk blijkt (duurzaam) succesvolle curriculumvernieuwing te realiseren. Het
ontwerpen of vernieuwen van een curriculum kan in principe bij elke component
beginnen. Traditioneel kreeg de leerstof (inhoud) vaak de meeste aandacht. De
laatste jaren blijken nieuwe inzichten en opvattingen over leren vaak een
inspiratiebron voor vernieuwing. Waren lange tijd leerboeken (‘methoden’) een
gewichtige component van het leerplan (soms werden ze er zelfs min of meer aan
gelijk gesteld), recentelijk bieden de snel toenemende mogelijkheden van ict
een impuls voor verandering. Ook de locatie blijkt een veel minder neutrale
factor dan dikwijls verondersteld. Leren kan niet alleen op vele plekken
(binnen en buiten school) plaatsvinden, ook de inrichting van de leeromgeving
krijgt meer belangstelling. De tijdsfactor is een klassiek object van veel
curriculumdiscussies: hoe wordt de altijd schaarse hoeveelheid tijd verdeeld
over domeinen en leertaken? De relevantie van de tien onderdelen varieert
natuurlijk ook voor de vijf eerder genoemde leerplanniveaus. Op macroniveau
krijgen bijvoorbeeld ‘wat-vragen’ naar doelen en inhouden doorgaans meer
aandacht dan ‘hoe-kwesties’ over didactiek, leermiddelen en leeromgeving. Ook
de consistentie tussen doelen en inhouden enerzijds en toetsing en examinering anderzijds
is op landelijk niveau van groot belang. Op school- en klasniveau zijn vrijwel
alle componenten aan de orde. Algehele consistentie is daar van cruciaal belang
voor een succesvolle implementatie van (duurzame) vernieuwingen. Dat is
natuurlijk een buitengewoon moeilijke opgave. Veelal is er sprake van een
proces van vallen en opstaan, met slechts geleidelijke vooruitgang.
[ bron: http://www.slo.nl/downloads/2009/Leerplan-in-ontwikkeling.pdf/ ]