donderdag 30 april 2020

Werkgeheugen

Werkgeheugen: een complete gids voor hoe je hersenen informatie, denkt en leert verwerken. Een mooie blog over het werkgeheugen, met veel praktische tips. Super interessant en zeker de moeite waard om te bekijken / lezen.



Klik voor meer informatie op de onderstaande link:

https://www.scotthyoung.com/blog/2019/04/24/working-memory/?fbclid=IwAR1kxhf5SSGsfBF_HHqfoqR27peTwvoMA24-7llmw_iB0EJD8cF4nPf5L-8#top-id



Voorkennis

Wanneer leerlingen leren, koppelen ze nieuwe informatie aan wat ze reeds kennen en kunnen. Ze leggen verbindingen tussen nieuwe en reeds gekende informatie. De mate waarin leerlingen effectief verbindingen leggen, hangt af van de aard van de voorkennis waarover ze beschikken.




Belemmeringen

Er zijn echter verschillende kenmerken van voorkennis die het leren kunnen belemmeren:

Niet geactiveerde voorkennis:
Nieuwe kennis zal beter geleerd worden, wanneer deze gekoppeld kan worden aan wat de leerling reeds weet. Je mag er als docent echter niet vanuit gaan dat leerlingen dit automatisch doen. Daarom is het belangrijk om de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat je hen helpt om de koppeling te maken.

Onvoldoende voorkennis:
Het is hierbij belangrijk om een onderscheid te maken tussen declaratieve kennis en procedurele kennis. Declaratieve kennis heeft betrekking op ‘weten wat iets is’, het gaat hierbij om kennis van feiten, en concepten. Weten hoe en wanneer deze feiten, definities of concepten kunnen worden toegepast, wordt procedurele kennis genoemd. Zo kan een leerling bijvoorbeeld perfect een bepaalde theorie definiëren, maar kan hij/zij deze niet toepassen.

Ongepaste voorkennis:
Wanneer leerlingen nieuwe informatie verwerven, kan het gebeuren dat ze die koppelen aan voorkennis die niet gepast is binnen de specifieke context. Denk maar aan het leren van een nieuwe taal. Hierbij komt het vaak voor dat leerlingen de grammaticale regels van de eigen taal zullen gebruiken in de nieuwe taal die ze leren.

Foutieve voorkennis:
Er kunnen ook allerlei misvattingen optreden in de voorkennis van leerlingen, die het verwerken van nieuwe informatie en oplossen van problemen kunnen bemoeilijken. Misconcepties zijn modellen of theorieën die diep ingebed zijn in het denken van de leerling en die niet zo eenvoudig te veranderen zijn.



En nu aan de slag met voorkennis

Als we aan de slag gaan met voorkennis richten ons op de volgende vijf onderwerpen:



1. Zicht krijgen op voorkennis. [Er zijn tal van mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen in kaart te brengen.]

2. Activeren van voorkennis. [Het is belangrijk om als docent de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe informatie gemakkelijk kunnen koppelen aan wat ze reeds weten.]

3. Bijspijkeren van voorkennis. [Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde voorkennis ontbreken dan kan je aan de hand van initiatieven de voorkennis bijspijkeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]

4. Bijsturen van ongepaste voorkennis. [Wanneer blijkt dat je leerlingen over ongepaste voorkennis beschikken dan kan je aan de hand van initiatieven de voorkennis bijsturen. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]

5. Corrigeren van misconcepties. [Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde misconcepties hebben dan kan je aan de hand van initiatieven de misconcepties corrigeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]


1. Zicht krijgen op voorkennis

Er zijn tal van mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen in kaart te brengen. Volgende initiatieven kan je zowel bij aanvang van je les als tijdens het schooljaar hanteren.

-Ga in gesprek met je collega vakdocenten die jouw leerlingen voorbereiden in je les. Op die manier krijg je zicht op welke inhouden zij behandelen en met welke diepgang.  Het biedt je ook de mogelijkheid om na te gaan of er bijvoorbeeld verschillen zijn in benaderingen of terminologie. Om meer zicht te krijgen op wat leerlingen geleerd hebben, kan je je collega’s bijvoorbeeld bevragen over de zaken waar leerlingen het moeilijk mee hadden of welke fouten er vaak werden gemaakt.

-Laat leerlingen bij aanvang van je les een voorkennistoets maken. Dit kan elektronisch (bijvoorbeeld via Google Classroom, Wintoets of Quayn Online Toetsen) of tijdens een contactmoment. Op die manier krijg je zicht op de voorkennis met betrekking tot bepaalde theorieën of concepten en op de mate waarin ze bepaalde vaardigheden verworven hebben.

-Laat je leerlingen zelf een inschatting maken van hun voorkennis op basis van een zelfevaluatie. Zo kan je bijvoorbeeld een lijst voorzien met concepten en vaardigheden die je van je leerlingen verwacht, en van concepten en vaardigheden die ze doorheen je les zullen verwerven. Vraag aan leerlingen om aan te geven in welke mate ze ‘al van de concepten gehoord hebben’, ‘ de concepten kunnen definiëren’, ‘de concepten kunnen toelichten aan een leek’, of ‘de concepten kunnen toepassen’.

-Gebruik conceptmaps of mindmaps om zicht te krijgen hoe leerlingen informatie structureren.  Afhankelijk van waar je als docent graag zicht op wil krijgen vraag je hen om zowel de concepten als de onderlinge relaties aan te geven. Wanneer je enkel geïnteresseerd bent in de mate waarin leerlingen relaties kunnen leggen, kan je hen de concepten geven en hen vragen om deze te structureren en de onderlinge relaties te benoemen.

-Wees alert voor vaak voorkomende fouten bij leerlingen. Wanneer leerlingen bijvoorbeeld bij bepaalde vragen of oefeningen systematisch dezelfde fouten maken, kan dat wijzen op een misvatting of op het feit dat ze de leerstof nog niet voldoende onder de knie hebben. Het is belangrijk om aandacht hebben voor deze vaak voorkomende fouten en hier op in te spelen door bijvoorbeeld de leerstof nogmaals te herhalen of door leerlingen bewust te maken van hun misconcepties.

-Doe aan Just-in-time-teaching: hierbij selecteer je een aantal knelpunten of vragen uit de voorbereiding van de leerlingen en ga je enkel daarop in tijdens de les.

2. Activeren van voorkennis

Het is belangrijk om als docent de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe informatie gemakkelijk kunnen koppelen aan wat ze reeds weten. Je kan dat op de volgende manieren doen:

-Informeer je leerlingen over de lessen waar jij op verder bouwt. Leerlingen leggen niet altijd zelf de link met wat ze geleerd hebben in voorgaande lessen. Door leerlingen expliciet te wijzen op de kennis en vaardigheden die jij veronderstelt en de manier waarop deze gekoppeld kunnen worden aan de nieuwe leerinhouden, kunnen leerlingen zelf de link makkelijker leggen.

-Het verwijzen naar eerder geziene leerinhouden is ook belangrijk binnen je eigen les. Dit kan bijvoorbeeld door elke les te starten met een situering van je les in het grotere geheel van je lessen.

-Gebruik een brainstormoefening bij de aanvang van je les. Vraag aan leerlingen wat ze weten over een bepaald onderwerp. Je kan dit bijvoorbeeld ook doen aan de hand van een conceptmap. Door leerlingen te laten nadenken over een bepaald thema of concept, activeer je hun voorkennis met betrekking tot dit onderwerp. Leerlingen zullen zo sneller linken leggen met de nieuwe informatie. Let op: leerlingen kunnen bij een brainstormoefening ook onjuiste of ongepaste voorkennis inbrengen. Wees je hier als docent bewust van en corrigeer leerlingen onmiddellijk. Geef ook aan waarom dit foute voorbeelden zijn.

-Gebruik voorbeelden uit de actualiteit of het dagelijkse leven van leerlingen. Met zulke voorbeelden of analogieën maak je de nieuwe leerstof herkenbaar voor leerlingen en wordt het makkelijker voor hen om de nieuwe kennis voor de geest te halen.

3. Bijspijkeren van voorkennis

Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde voorkennis ontbreken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de voorkennis bijspijkeren:

-Bied leerlingen (zelf)studiemateriaal aan dat ze parallel op eigen houtje kunnen studeren om hun voorkennis bij te spijkeren. Wanneer de groep van leerlingen die bepaalde voorkennis ontbreekt een kleine minderheid van je totale leerlingengroep vormt, kan je leerlingen zelfstandig de voorkennis laten bijwerken. Dit zelfstudiemateriaal kan je zowel op papier als online (bijvoorbeeld via Google Classroom) ter beschikking stellen. Wat de online Google Classroom betreft kan je onder meer kiezen om kennisclips, Youtube-filmpjes of lesopnames (bijvoorbeeld Loom-opnames) aan te bieden.

-Besteed een aantal contactmomenten aan de voorkennis die je leerlingengroep ontbreekt. Wanneer blijkt dat de meerderheid van je leerlingengroep bepaalde voorkennis ontbreekt of steeds dezelfde fouten maakt, kan je die specifieke materie te herhalen tijdens een contactmoment. Zo kan je met je leerlingen dieper ingaan op de moeilijkheden die zij ervaren met betrekking tot het specifieke topic.

-Vraag leerlingen een voorbereidende opdracht te maken zodat ze een gedeelde set van kennis krijgen en er minder verschillen optreden bij de start van een contactmoment. Belangrijk hierbij is dat je met deze voorbereiding aan de slag gaat tijdens je contactmoment.

Voorbeelden van voorbereidende opdrachten zijn:
-Lees dit hoofdstuk vanuit deze invalshoek
-Formuleer een vraag bij dit hoofdstuk
-Doe een voorspelling met betrekking tot een bepaald onderwerp

4. Bijsturen van ongepaste voorkennis

Wanneer blijkt dat je leerlingen over ongepaste voorkennis beschikken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de voorkennis bijsturen.

-Besteed voldoende aandacht aan de toepasbaarheid van bepaalde voorkennis. Zo is het voor leerlingen belangrijk om te leren wanneer het (on)gepast is om bepaalde voorkennis te gebruiken. Zo zullen leerlingen moeten leren dat er voor het schrijven van een wetenschappelijk rapport andere criteria gelden dan voor het schrijven van een opiniestuk.

-Expliciteer de normen en verwachtingen van een bepaalde discipline. Voor leerlingen is het moeilijk om inzicht te krijgen in de vaak impliciete verwachtingen van een bepaalde discipline. Wanneer leerlingen geen duidelijke richtlijnen of sturing krijgen over wat je precies van hen verwacht, zullen ze geneigd zijn om terug te vallen op ervaringen en vaardigheden uit een discipline waarmee ze vertrouwd zijn.

5. Corrigeren van misconcepties

Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde misconcepties hebben dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de misconcepties corrigeren:

-Laat je leerlingen voorspellingen maken op basis van hun vooronderstellingen en geef hen ook de kans om deze voorspelling te testen.

-Wanneer je leerlingen confronteert met evidenties die hun overtuigingen en verwachtingen tegenspreken, kan dit hen helpen om in te zien waar hun overtuigingen of kennis onjuist zijn.

-Vraag leerlingen om hun denkproces te expliciteren door middel van bijvoorbeeld een discussie. Zo krijg jij als docent zicht op de redenering die leerlingen maken en kan je mogelijke fouten trachten bij te sturen. In plaats van leerlingen zonder meer te corrigeren is het zinvoller om hen hun redenering via analogieën of andere voorbeelden te laten uitleggen. Op die manier lok je een inhoudelijke discussie uit over de misvattingen van leerlingen en dwing je ze om hun inzichten toe te passen op nieuwe problemen.

-Je kan leerlingen ook elkaars misvattingen laten corrigeren. Dit kan je bijvoorbeeld doen aan de hand van peer instruction.


Meer informatie op:
https://www.kuleuven.be/onderwijs/ken-je-leerlingen/heterogeniteit/voorkennis

dinsdag 28 april 2020

Afstandsonderwijs

Nederland werkt vanuit thuis, met onderwijs op afstand. De scholen zijn al een aantal weken dicht zijn vanwege het coronavirus. Onderwijs op afstand vraagt veel van de creativiteit en energie van de docenten. Veel docenten zoeken hoe ze onderwijs op afstand kunnen aanbieden. Een interessante informatiebron voor onderwijs op afstand. Klik dan op de volgende afbeelding:



vrijdag 24 april 2020

1,5 meter afstand houden op school

De komende tijd is er de gelegenheid om na te denken over en inrichten van het onderwijs in de ‘anderhalvemeter-beperking. Vele vragen duiken op. Hoe leerlingen te instrueren om 1,5 meter afstand te houden binnen het schoolgebouw en op het schoolterrein. Is het ook het advies om 1,5 meter afstand te bewaren tijdens de lessen uitvoerbaar? Kunnen de gymlessen doorgang vinden?

’s Morgens heb je dan de ene helft van de klas en ’s middags de andere helft? In kleine scholen zal dat misschien lukken, maar er zijn ook gebouwen met meer dan 1300 leerlingen. 

Hoe wil je dat gaan regelen? Door gebruik te maken van een strenge zit-orde. Met bordjes op de tafel met de teksten 'ik ben een zitplaats' en 'geen zitplaats'. Maar anderhalve meter afstand betekent drie meter tussen de banken, want je moet ertussendoor kunnen lopen. 





Kijk in ieder geval naar de adviezen van de CED groep:

https://www.cedgroep.nl/files/Terug-naar-school-15-meter-afstand.pdf




De Staat van het Onderwijs 2020

Op 22 april 2020 is het rapport De Staat van het Onderwijs 2020 gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs. Dit rapport bespreekt de trends en de ontwikkelingen in het onderwijsstelsel en binnen de verschillende onderwijssectoren. 

Voor meer informatie klik op de onderstaande link:

https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2020/04/22/staat-van-het-onderwijs-2020

De Inspectie van het Onderwijs heeft tientallen van de best presterende scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs bezocht om meer zicht te krijgen op wat een school goed maakt wat betreft prestaties en kansen bieden aan leerlingen . In gesprekken met leerlingen, leraren en schoolleiders zijn een aantal factoren naar voren gekomen die het succes van deze scholen kunnen verklaren. 






De leraar

De inspectie heeft tientallen van de best presterende scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs bezocht om meer zicht te krijgen op wat een school goed maakt wat betreft prestaties en kansen bieden aan leerlingen . In gesprekken met leerlingen, leraren en schoolleiders zijn een
aantal factoren naar voren gekomen die het succes van deze scholen kunnen verklaren.

In dit gedeelte nemen we eerst de leraar onder de loep m.b.t. de volgende onderwerpen.

Een school- en klasklimaat
- Goed school- en klasklimaat
- Vertrouwen als basis
- Duidelijke regels

Doelgerichtheid en zicht op kwaliteit
- Doelgericht aanbod, doorlopende evaluatie en waar nodig interventie
- Doelgerichtheid ook van belang bij extra ondersteuning

Kwaliteit van de instructie
- Betrokkenheid leerlingen
- Inspelen op de behoeften van individuele leerlingen
- Een motiverende houding van leraren


Een school- en klasklimaat

Goed school- en klasklimaat

• Leraren, schoolleiders en ook leerlingen geven aan dat een goed school- en klasklimaat een voorwaarde is om tot leren te kunnen komen. Vooral aspecten die te maken hebben met de sociaal-emotionele veiligheid van de leerlingen, en ook van leraren, zien zij als onmisbaar voor een optimaal leerproces. Goede en persoonlijke relaties, gelijke behandeling van alle leerlingen en oog voor individuele leerlingen en hun sociaal-emotionele behoeften. Belangrijk is in dit verband ook de aandacht van leraren voor het gedrag van individuele leerlingen, groepscohesie, (positieve) peereffects en de relatie met leerlingen.


Vertrouwen als basis

• Om een goede relatie en vertrouwen te realiseren, streven leraren nabijheid en betrokkenheid na: ze tonen interesse in de leerling, ook buiten het vak en de lessen om. Door contact te maken kunnen leraren beter rekening houden met individuele leerlingen, bijvoorbeeld bij een fysiek of emotioneel probleem. Men ziet schoolreisjes en klassenuitjes vaak als goede gelegenheden om verder met elkaar in contact te komen.


Duidelijke regels

• Duidelijke regels dragen bij aan een veilig leerklimaat: regels over onderlinge omgang (bijvoorbeeld hoe je elkaar aanspreekt) en werkgedrag (bijvoorbeeld hoe je omgaat met fouten). Regels leiden tot routines en beter gedrag, en zo tot (meer) rust en orde. Vooral in het basisonderwijs staan de regels vaak op het bord en spreken leraren hun eigen en ook elkaars leerlingen aan. Soms hebben scholen daar specifieke methoden voor, maar zonder kan het ook.

Doelgerichtheid en zicht op kwaliteit

Doelgericht aanbod, doorlopende evaluatie en waar nodig interventie

• Op de goed presterende scholen creëren de leraren een doelgericht aanbod door het formuleren van concrete tussen- en einddoelen. Er vindt doorlopend evaluatie plaats en waar nodig intervenieert men. De lessen op deze scholen bevatten veel formatieve elementen, om ook de leerlingen inzicht te geven in de voortgang. Leerlingen kunnen zo verantwoordelijkheid nemen voor het eigen leerproces. Leerlingen geven aan dat dit hun rust en zelfvertrouwen geeft. Bij goed presterende scholen is er veel overlap tussen de doelen en werkwijze die de schoolleiding en die de leraren benoemen; de kwaliteitszorg op schoolniveau komt dan terug in de klas.


Doelgerichtheid ook van belang bij extra ondersteuning

• Het is vaak niet vast te stellen of ontwikkeldoelen zoals opgenomen in ontwikkelingsperspectieven (OPP) worden gehaald. Het is belangrijk duidelijke doelen te stellen en de ontwikkeling van de leerling te evalueren.

Kwaliteit van de instructie

Betrokkenheid leerlingen

• Leraren geven aan dat betrokkenheid van leerlingen de effectiviteit van de les verhoogt: leerlingen letten beter op, hebben het gevoel dat de stof aansluit bij hun belevingswereld en voelen zich meer eigenaar van het eigen leerproces. De meeste leerlingen willen graag betrokken worden bij de instructie. Dit kan volgens leraren door leerlingen vragen te (laten) stellen, en ook door (visuele) voorbeelden te geven die aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen, zodat die zich kunnen inleven en de relevantie van de stof zien.


Inspelen op de behoeften van individuele leerlingen

• Goede uitleg betekent volgens leerlingen dat de leraar inspeelt op de leerbehoefte van de individuele leerling. De ene leerling heeft baat bij herhaling van de instructie, eventueel in een kleinere groep of op andere wijze, terwijl een andere leerling soms beter zelf aan het werk kan gaan met de leerstof. Zowel leraren als leerlingen kunnen sturen op wat op welk moment het beste past.


Een motiverende houding van leraren

• Motivatie om te leren is een belangrijke factor in het leerproces. Leraren kunnen de motivatie van leerlingen op verschillende manieren verhogen (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Leraren en leerlingen geven aan dat leraren leerlingen kunnen motiveren door hoge verwachtingen uit te spreken, door leerlingen telkens nieuwe kansen te geven, door hun complimenten te geven, en door hun werkhouding te bespreken in de klas.



De schoolleider

In ons onderzoek onder de best presterende scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs hebben we ook de schoolleider onder de loep genomen: welke invloed kan de schoolleider hebben op de onderwijskwaliteit? In dit gedeelte nemen we de schoolleider onder de loep m.b.t. de volgende onderwerpen.

Kwaliteitszorg
Schoolleiders die complexe vaardigheden beheersen
- Goed kwaliteitszorgsysteem
- Meten is weten
- Evidence informed verbeteren

Kwaliteitscultuur
- Tijd om leiding te geven
- Consensus en gedeelde visie
- Ondersteunende teamcultuur
- Hoge verwachtingen

Strategisch hrm-beleid
- Consequentiemanagement
- Bevoegde leraren

Kwaliteitszorg

Schoolleiders die complexe vaardigheden beheersen

• Schoolleiders zijn goed in het intern leiden van de school of opleiding; in het opbouwen van vertrouwen, het betrouwbaar handelen en het leiden van lerarenteams. Minder goed zijn ze in het
anticiperen op risico’s en dilemma’s, het oplossen van complexe problemen, het gebruiken van interne of externe gegevens bij het verbeteren van de school, het reflecteren op het eigen handelen, het zorgen voor een professionele cultuur en het vertalen van verwachtingen van stakeholders (Bloom, Lemos, Sadun & van Reenen, 2015). Juist het goed handelen op deze onderdelen zorgt voor een verbeter- en kwaliteitscultuur. Schoolleiders op goed presterende scholen onderscheiden zich op deze onderdelen in positieve zin.


Goed kwaliteitszorgsysteem

• Op de goed presterende scholen zetten schoolleiders actief in op evaluatie en verbetering; ze maken gebruik van leerlingvolgsystemen en leren van goede voorbeelden. Zij stellen heldere, tijdgebonden doelen voor onderwijskwaliteit en opbrengsten, gebaseerd op een gedeelde, samenhangende visie op didactiek en pedagogiek.


Meten is weten

• Goed presterende scholen monitoren de onderwijskwaliteit en dus de mate waarin de doelen gehaald worden. Dat doen ze met gestructureerde observatiemomenten (klassenbezoeken en lesobservaties), waarin duidelijk is waarnaar gekeken wordt en waarbij achteraf ruimte is voor feedback en discussie. Deze scholen monitoren ook de opbrengsten met periodieke analyses op alle niveaus (van individu tot school). Dit leidt dan tot evaluatie en eventueel nieuwe acties. Bij de meeste scholen staat dit bekend als de Plan Do Check Act (PDCA)-cyclus.


Evidence informed verbeteren

• Voor veel schoolleiders is data-gebruik en gestructureerd (‘evidence based’ of ‘evidence informed’) verbeteren nog een uitdaging (Neeleman, 2019). Ze besluiten dan vaak op basis van op ‘tacit knowledge’: intuïtie en persoonlijke drijfveren. Dit leidt vaak niet tot verbetering van de leerprestaties. Slavin (2019) laat zien dat goede of sterk verbeterde scholen zich juist onderscheiden door het gebruik van data en inzicht in wat werkt.

Kwaliteitscultuur

Tijd om leiding te geven

• Schoolleiders van goed presterende scholen zijn in staat om los te komen van de waan van de dag en zorgen dat ze tijd hebben om leiding te geven.


Consensus en gedeelde visie

• Op scholen met goede leerresultaten is er een sterke consensus over wat werkt en wat een goede les is. Dat vergt van de schoolleider een heldere en gedeelde visie. Op goed presterende scholen is er ook ruimte om nieuwe zaken uit te proberen. Vertrouwen, duidelijke verwachtingen en waardering voor ieders inbreng zijn hierbij van belang.


Ondersteunende teamcultuur

• Leraren en schoolleiders benadrukken het belang van de teamcultuur en het professionele gesprek. Schoolleiders moeten hier actief op sturen, door een professionele omgeving te creëren waarin dit gesprek gevoerd kan worden. Ze zorgen ook voor intervisiemomenten en studiedagen. Op scholen met goede leerresultaten gebeurt het monitoren en analyseren vaak niet top down, maar ligt het bij de secties/teams.


Hoge verwachtingen

• Goed presterende scholen durven hoge verwachtingen uit te spreken voor het onderwijs en de opbrengsten. Ze houden daaraan vast en stellen hun eisen niet snel bij. Cruciaal is vertrouwen. Schoolleiders van goed presterende scholen vertrouwen verschillende facetten van de kwaliteitszorg toe aan leerkrachten en leerlingen.

Strategisch hrm-beleid

Consequentiemanagement

•In de literatuur wordt het koppelen van consequenties aan prestaties (consequentiemanagement) gezien als een essentieel onderdeel van een goed functionerend hr-systeem. Nederlandse schoolleiders doen het op het punt van hrm-beleid beduidend minder dan hun collega’s in het buitenland.


Bevoegde leraren

• Les krijgen van onbevoegde leraren heeft een negatief effect op de eindexamen­cijfers van leerlingen (Inspectie van het Onderwijs, 2019b). Het effect is vergelijkbaar voor docenten met een bevoegdheid voor een ander vak, in een andere graad of zonder enige bevoegdheid. Alleen bij vmbo-basis is dit negatieve effect er niet.


De volledige tekst van het rapport De Staat van het Onderwijs 2020 is te vinden op:
https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2020/04/22/staat-van-het-onderwijs-2020


donderdag 23 april 2020

Zelfregie

Wat is zelfregie?
In het huidige moment is een positieve manier van leven erg belangrijk. Een positieve benaderingswijze waarin het betekenisvol leven van mensen centraal staat. Het accent ligt op de veerkracht, de eigen regie en het aanpassingsvermogen van de mens en niet op de restricties of een mogelijke ziekte.



De positieve insteek is gericht op de kwaliteiten van de persoon. Met deze bredere benadering draag je bij aan het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven om te gaan en door zo veel mogelijk eigen regie te voeren.


Betekenis voor de leerling
Het is belangrijk een (leer)omgeving te creëren waarin leerlingen eigen doelen leren stellen en waarin je leerling leert te reflecteren, na te denken en te praten over leren zodat ze een actieve leerhouding en metacognitieve vaardigheden ontwikkelen. Eigenaarschap en zelfregie ontwikkelen kunnen leerlingen niet zomaar. Het kost tijd, oefening, dialoog, instructie, feedback en heel veel reflectie. Zelfregie ontwikkelen vraagt dus veel tijd

Geef de leerling daarom voldoende ruimte om de regie te nemen in het stellen van haalbare doelen. Geef je leerling de regie bij het bepalen van de doelen voor de komende periode. Bepaal met elkaar of er nog doelen uit de voorliggende periode moeten worden uitgevoerd en welke nieuwe leerdoelen gesteld kunnen worden. Help de leerlingen te structureren en te prioriteren in doelen in kennis, vaardigheden en vakoverstijgende vaardigheden.

De leerling moet ruimte krijgen om eigen doelen te stellen, binnen de kaders die de leerkracht stelt. Hierdoor is de leerling meer gefocust op het behalen van het doel dan wanneer de leerkracht doelen stelt. Ook Marzano stelt dat door het formuleren van eigen doelen het eigenaarschap toeneemt en resultaten stijgen.


Elementen van zelfregie
Hieronder staan vier kernelementen van zelfregieversterkend werken. Elk van de instrumenten en methoden bevat een of meer van de onderstaande elementen waardoor ze helpen  om meer zelfregieversterkend te werken.

Eigenaarschap:
Zelfregie betekent zelf beslissen over hoe je leven eruit ziet en over de eventuele professionele ondersteuning daarbinnen.

Eigen kracht:
Zelfregie benadrukt de kracht en mogelijkheden van mensen en het belang van (zelf)vertrouwen.

Motivatie:
Zelfregie gaat uit van het belang van drijfveren en motivatie voor het vormgeven van je leven.

Contacten:
Zelfregie betekent niet alles zelf doen, maar continue interactie met je eigen sociale netwerk, in wederkerige relaties.



Het dragen van zelfregie en het instaan voor het eigen handelen
Zelfregie en verantwoordelijkheid wordt vaak besproken in het onderwijs. Tegenwoordig gaat op scholen de aandacht uit naar het vermogen en de bereidheid om zelf kennis en vaardigheden te verkrijgen. Leerlingen moeten meer verantwoordelijk gemaakt worden voor hun eigen leerproces. Maar wat is verantwoordelijkheid, hoe stimuleer je het en wat vraagt het van de docent?

Vaak is het de leerkracht die bepaalt wat kinderen moeten leren. Maar als kinderen zelf actief betrokken worden bij hun eigen ontwikkeling worden ze eigenaar van hun eigen leerproces: zo ontstaat eigen verantwoordelijkheid. Het dragen van eigen verantwoordelijkheid is het instaan voor het eigen handelen. Leerlingen die verantwoordelijk zijn van hun eigen leerproces zijn meer betrokken en gemotiveerd en halen ze bovendien hogere leerresultaten.

Een mogelijk recept voor de manier waarop als docent iets aanpakt en een stap voor onze leerlingen om ze zelf hun problemen te laten oplossen en eigen verantwoordelijkheid te tonen.

Stappenplan:
Resultaat:
1 - Begin met de zaken die een leerling goed doet. Benoem ze en toon oprechte erkenning en waardering.

Door de leerling te betrekken bij het bespreken van het probleem en verantwoording te geven voor de oplossing van het probleem stimuleert de docent de zelfredzaamheid en de verantwoordelijkheid die hij/zij zo graag wil zien bij de leerlingen.
2 - Benoem dan de dingen die problematisch zijn, niet goed gaan. Geef hierbij voorbeelden uit de dagelijkse praktijk.
3 - Bespreek de standaard van gedrag die past binnen onze onderwijscultuur en vereist is voor onze schoolomgeving en de onderwijsdoelen.
4 - Maak de leerling verantwoordelijk voor het eindresultaat; beschrijf de kaders en wees positief en motiverend.