Docenten merken dat het leerlingen onvoldoende lukt om hun taalvaardigheid in te zetten bij het leren in alle vakken.
Dat is heel bijzonder, want jongeren schrijven en lezen meer dan ooit.
Korte berichten |
In het algemeen beperken leerlingen zich tot het
schrijven en lezen van korte berichten. |
Bij langere teksten |
Bij langere teksten vinden leerlingen het moeilijk om
daar gericht informatie uit te halen en op die informatie te reflecteren. |
De kern |
Hoe haal je de kern uit een complexe tekst, hoe vat je
de informatie samen en hoe verbind je die met je achtergrondkennis? |
Delen van informatie |
En hoe deel je je opgedane kennis mondeling of
schriftelijk met anderen? |
Wat betekent dit voor de leerling, de vakdocent en leidinggevende?
Deze maatregelen groepeerden ze onder de term “taalgericht vakonderwijs”. De drie kernprincipes van taalgericht vakonderwijs zijn:
1 - Contextualisering: |
De leraar neemt maatregelen om abstracte lesinhouden te
verbinden met concrete ervaringen binnen betekenisvolle contexten die voor de
leerlingen herkenbaar zijn of waarbinnen de leerlingen concrete ervaringen
kunnen opdoen. Bijvoorbeeld, om les te geven over de Holocaust toont de
leraar ter inleiding een fragment van een oorlogsfilm, en gebruikt kaarten,
foto’s en concrete cijfers om het onderwerp heel concreet aan te brengen. |
2 - Interactie: |
Leerlingen krijgen in de les veel kansen om hun eigen ideeën en voorkennis over de leerstof te uiten, en hardop met andere leerlingen over de leerstof na te denken. De leerlingen worden (bijvoorbeeld in kleine groepjes) eerst aan het denken gezet over een bepaald probleem, mogen in een eerste fase hun eigen hypotheses of oplossingen verwoorden (in hun eigen woorden), waarna de leraar zich geleidelijk mengt in het gesprek en de ideeën van de leerlingen herformuleert in rijkere, meer wetenschappelijk, “schoolse” taal. |
3 - Taalsteun: |
Dit houdt in dat de leerkracht expliciet stilstaat bij de betekenis van moeilijke schooltaalwoorden en samen met de leerlingen een definitie van de moeilijke woorden tracht te formuleren, of terug verwijst naar woorden en situaties die de leerlingen wel kennen. Taalsteun kan ook inhouden dat de leraar bij het bespreken van een tekst die de leerlingen hebben gelezen, stilstaat bij moeilijke passages en die samen met de leerlingen bespreekt, waarbij hij bijvoorbeeld impliciete verbanden expliciet maakt, bepaalde signaalwoorden uitlegt, samen met de leerlingen de structuur van een tekst ontleedt, of erop wijst bepaalde termen in een bepaald vak een specifieke betekenis hebben. |