woensdag 30 november 2022

Taalvaardigheid

Docenten merken dat het leerlingen onvoldoende lukt om hun taalvaardigheid in te zetten bij het leren in alle vakken.

Dat is heel bijzonder, want jongeren schrijven en lezen meer dan ooit.

Korte berichten

In het algemeen beperken leerlingen zich tot het schrijven en lezen van korte berichten.

 

Bij langere teksten

Bij langere teksten vinden leerlingen het moeilijk om daar gericht informatie uit te halen en op die informatie te reflecteren.

 

De kern

Hoe haal je de kern uit een complexe tekst, hoe vat je de informatie samen en hoe verbind je die met je achtergrondkennis?

 

Delen van informatie

En hoe deel je je opgedane kennis mondeling of schriftelijk met anderen?

 


Wat betekent dit voor de leerling, de vakdocent en leidinggevende?

Het overdreven vereenvoudigen van schooltaal is in ieder geval geen oplossing. Het oververeenvoudigen van schooltaal kan er dus toe leiden dat leerlingen van het onderwijs op school geen stimulansen krijgen om hun taalvaardigheid tot op voldoende hoog niveau te ontwikkelen, net omdat ze onvoldoende in aanraking komen met taal van hoogopgeleiden. Daarom pleit Meestringa voor het blijven hanteren van rijke taal, maar voor het tegelijkertijd nemen van maatregelen waarmee die rijke taal toegankelijk kan worden gemaakt voor de leerlingen. 

Deze maatregelen groepeerden ze onder de term “taalgericht vakonderwijs”. De drie kernprincipes van taalgericht vakonderwijs zijn:

1 - Contextualisering:

 

De leraar neemt maatregelen om abstracte lesinhouden te verbinden met concrete ervaringen binnen betekenisvolle contexten die voor de leerlingen herkenbaar zijn of waarbinnen de leerlingen concrete ervaringen kunnen opdoen. Bijvoorbeeld, om les te geven over de Holocaust toont de leraar ter inleiding een fragment van een oorlogsfilm, en gebruikt kaarten, foto’s en concrete cijfers om het onderwerp heel concreet aan te brengen.

 

2 - Interactie:

 

Leerlingen krijgen in de les veel kansen om hun eigen ideeën en voorkennis over de leerstof te uiten, en hardop met andere leerlingen over de leerstof na te denken. De leerlingen worden (bijvoorbeeld in kleine groepjes) eerst aan het denken gezet over een bepaald probleem, mogen in een eerste fase hun eigen hypotheses of oplossingen verwoorden (in hun eigen woorden), waarna de leraar zich geleidelijk mengt in het gesprek en de ideeën van de leerlingen herformuleert in rijkere, meer wetenschappelijk, “schoolse” taal.


3 - Taalsteun:

 

Dit houdt in dat de leerkracht expliciet stilstaat bij de betekenis van moeilijke schooltaalwoorden en samen met de leerlingen een definitie van de moeilijke woorden tracht te formuleren, of terug verwijst naar woorden en situaties die de leerlingen wel kennen. Taalsteun kan ook inhouden dat de leraar bij het bespreken van een tekst die de leerlingen hebben gelezen, stilstaat bij moeilijke passages en die samen met de leerlingen bespreekt, waarbij hij bijvoorbeeld impliciete verbanden expliciet maakt, bepaalde signaalwoorden uitlegt, samen met de leerlingen de structuur van een tekst ontleedt, of erop wijst bepaalde termen in een bepaald vak een specifieke betekenis hebben.



Prioriteiten stellen

Prioriteiten stellen via de ‘moet ik dit nu doen?’ methode. Deze methode heeft alle belangrijke elementen in zich die bepalend zijn bij het prioriteren van werk. Het gaat als volgt: bij iedere actie, verzoek of taak die op je afkomt stel je jezelf de volgende vraag:

 

Moet ik dit nu doen?

Je kunt de vraag op vijf verschillende manieren lezen, al naar gelang op welk woord je de klemtoon legt. Door elke keer het accent van de vraag op één van de woorden in de zin te leggen, stel je jezelf steeds een andere soort vraag.

Stel jezelf op de volgende vijf verschillende manieren dezelfde vraag:


Moet ___________?

Bepalen van de belangrijkheid en noodzaak.

Moet jij die taak of actie wel uitvoeren? Uit automatisme zeggen we vaak onrecht ‘ja’ tegen taken. Vervang 'moeten' ook eens door 'willen'.

 

___ ik ___________?

Bepalen of actie van jezelf nodig is.

Ben jij de beste persoon om dit te doen of kun je de taak of actie delegeren aan iemand anders? 

 

________ dit _____?

Bepalen van de eerstvolgende actie.

Is dit hetgeen er moet gebeuren of is er wellicht een beter alternatief? Moet ik 'dit' nu doen? Is dat echt hetgeen je nu moet oppakken? Soms worden dingen aan je gevraagd die niet relevant zijn. 

 

__________ nu ___?

Bepalen van de urgentie.

Kan het wachten? Veel zaken lijken dringender dan ze in werkelijkheid zijn en hier valt veel winst te behalen. Hou in de gaten of de urgentie ook echt reëel is of dat het is aangedikt door anderen.

 

____________ doen?

Bepalen of het een uit te voeren actie is.

Moet er überhaupt iets gedaan worden? Veel problemen lossen zich bovendien vanzelf op. Sommige acties verdwijnen door het verloop van de tijd. Vraag jezelf af is dit echt iets wat je moet doen of is het prima om dit ter kennisgeving aan te nemen? Non-actie kan zelfs een hele slimme interventie zijn.

 

 Als er werk op je afkomt zou je overweging er zo uit kunnen zien: Moet er eigenlijk wel iets gedaan worden of kan ik het ook weglaten?

woensdag 9 november 2022

Coach

De coach is veelal een ervaren docent die focust op het leerproces van de individuele leerling. Coachen gaat over de wijze van communiceren om leerlingen hun kracht te laten vinden en die krachten in te zetten. Bij coachen gaat het niet alleen om feedback geven. Het gaat ook over het bevragen van de leerling en het benoemen van wat je ziet. Als docent maak je hierin keuzes en je wisselt af, al naar gelang de context.


 

De zes rollen van de leraar - Martie Slooter

Martie Slooter maakt in haar boek ‘De zes rollen van de leraar’ duidelijk dat iedere leraar in het voortgezet onderwijs zes rollen vervult:

(1) gastheer,

(2) presentator,

(3) didacticus,

(4) pedagoog,

(5) afsluiter en

(6) coach.


Elke rol kun je leren en in elke rol kun je je verder ontwikkelen. De kern van het boek is dat je aan het gedrag van jouw leerlingen kunt zien of je effectief bent.

Reflecteren op de interactie tussen de docent en de leerlingen is dan ook essentieel, want daar leer je van. Ook is het belangrijk stil te staan bij wat vind jij belangrijk in jouw rol en wie wil je zijn als docent?

Hoe zet jij jouw coachende vaardigheden in? En zie je aan jouw leerlingen welk effect dit heeft?

 

Enkele tips voor het coachingsgesprek

Een belangrijke vaardigheid van de coach is het voeren van een coachingsgesprek.

Afstemmen

Stem aan het begin van het gesprek af op de leerling, zowel verbaal als non-verbaal.

Startvraag en stoom afblazen

Stel een uitnodigende startvraag en laat de leerling indien nodig stoom afblazen.

Hulpvraag concretiseren

Help de leerling een hulpvraag te concretiseren, door bijvoorbeeld te zeggen: ‘Waar wil je in dit gesprek een antwoord op?’

Reflecteren

Reflecteer op een concrete situatie: ‘Toen je vastliep: wat had je daarvoor precies gedaan?’

Stimuleer creativiteit

Stimuleer de creativiteit van de leerling, door hem te laten nadenken over alternatieven voor zijn aanpak.

Doelen formuleren en stappenplan maken

Laat de leerling doelen formuleren en een stappenplan maken om deze te bereiken.

 

Concreet gedrag van de coach

Martie Slooter beschrijft het volgende concreet gedrag van een coach:

Focus

Je voert individuele gesprekken met leerlingen, waarin je focust op de doelen, het leerproces en de leerinhoud;

Verdiepende vragen

Je observeert en je stelt veel (verdiepende) vragen;

Inzicht krijgen

Je laat de leerling hardop denken. Zo krijg je inzicht in hoe hij denkt en leert;

Reflecteren

Je reflecteert samen met de leerling op de leervaardigheden: de cognitieve, metacognitieve en affectieve vaardigheden, die nodig zijn om tot zelfregulerend leren te komen;

Ontwikkelingsgerichte feedback

Je geeft ontwikkelingsgerichte feedback, zodat de leerling gaat nadenken over hoe hij het leren aanpakt. Samen zoeken jullie naar de oorzaken van succes en falen en onderzoeken jullie verbetermogelijkheden;

Vormgeven gepersonaliseerd leren

Je geeft gepersonaliseerd leren vorm. Dat betekent dat je een individuele leerroute kunt aanbieden en samen met de leerling een programma op maat uitstippelt.

Zelfregulatie

En de leerling? Als jij effectief bent, kan de leerling zijn eigen leerdoelen bepalen en behalen en problemen zelfstandig oplossen. De leerling is uiteindelijk zelfregulerend.