Het spiraalmodel voor reflectie van Korthagen is een reflectiecyclus.
Het model van Korthagen bestaat uit 5 fasen die telkens opnieuw doorlopen
worden. Bij elke fase kan je jezelf een aantal vragen stellen.
1. Het handelen (lesgeefervaring)
Vragen:
Wat wilde je bereiken?
Waar wilde je op letten?
Wat wilde je uitproberen?
2. Terugblikken op dit handelen
Vragen:
Wat gebeurde er concreet?
Vanuit het lerarenperspectief: wat wilde je, wat deed (dacht, voelde, …)
je?
Vanuit het leerlingenperspectief: wat denk je dat de leerlingen wilden,
deden, dachten, voelden?
3. Bewustwording van essentiële aspecten
Vragen:
Wat is de invloed van de context op dit alles?
Wat is dus het probleem?
4. Alternatieven ontwikkelen
Vragen:
Welke alternatieven ken je?
Welke voor- en nadelen hebben deze?
5. Uitproberen in nieuwe situatie.
Beschrijf concreet welk alternatief je volgende les gaat toepassen.
De inhoud van je reflectie (zowel breedte als diepte) bespreek je met je
supervisor:
Breedte: wat heb ik onderwezen (leerstof) en hoe (didactisch) tot vragen
rond het waarom.
Diepte: vragen over je handelen (lesgeven) tot vragen rond je persoonlijke
opvattingen.
Het reflectieproces resulteert in een concreet punt naar de volgende lessen
toe en oriënteert de volgende reflecties. Op die manier krijgt men zicht op de
eigen leerweg en de leervorderingen en kan de (stage)begeleider aan trajectbegeleiding
doen.
Wat is kernreflectie?
Bij kernreflectie gaat het om nadenken over watje wilt realiseren als
docent of leerling, en wat je belemmert bij het oplossen van een probleem. We
onderscheiden kernreflectie van reflectie in het algemeen. Bij reflecteren in
het algemeen gaat het om nadenken over gedrag, vaardigheden, en opvattingen van
jezelf en anderen in een probleemsituatie.
Het begeleiden van iemand met de methodiek van reflectie kan in beeld
worden gebracht met het spiraalmodel voor reflectie van Korthagen.
Kernreflectie is een toegespitste vorm van reflectie die zich vooral
richt op de het ideaal wat je nastreeft en hoe je je zelf hierin beperkt
(belemmeringen en doemscenario's).
Kenmerkend voor kernreflectie is:
- De aandacht voor vragen als: wat is mijn ideaal, waar geloof ik in, waar zou ik in willen geloven, hoe zie ik mezelf, hoe zou ik willen zijn, wat beweegt mij, wat is voor mij van wezenlijke betekenis? Vragen dus die de identiteit en de spiritualiteit van een persoon betreffen.
- De toekomstgerichtheid. Je bent dus niet alleen gericht op het oplossen van een probleem, maar ook op de betekenis voor de toekomst.
- De nadruk op idealen, dromen, verlangens, op watje graag zou willen.
- Het streven naar disidentificatie. Het loskomen van belemmerende overtuigingen. Dus weer vrij kunnen kiezen of je vasthoudt aan een zelfgecreëerde beperkende gedachte.
- Het op zoek gaan naar kernkwaliteiten teneinde die in te zetten in de situatie. Bij kernkwaliteiten kun je denken aan helderheid, zorg, vastberadenheid, doelgerichtheid, openheid, creativiteit
- Een afwisselende aandacht tussen denken, voelen, willen en doen in het hier en nu.
- De resultaatgerichtheid. De uitkomst van het kernreflectieproces is datje ook doet wat je bedacht hebt