De coach is veelal een ervaren docent die focust op het leerproces van de individuele leerling. Coachen gaat over de wijze van communiceren om leerlingen hun kracht te laten vinden en die krachten in te zetten. Bij coachen gaat het niet alleen om feedback geven. Het gaat ook over het bevragen van de leerling en het benoemen van wat je ziet. Als docent maak je hierin keuzes en je wisselt af, al naar gelang de context.
De zes rollen van
de leraar - Martie Slooter
Martie Slooter maakt in haar boek ‘De zes rollen van de
leraar’ duidelijk dat iedere leraar in het voortgezet onderwijs zes rollen
vervult:
(1) gastheer,
(2) presentator,
(3) didacticus,
(4) pedagoog,
(5) afsluiter en
(6) coach.
Elke rol kun je leren en in elke rol kun je je verder ontwikkelen. De kern van het boek is dat je aan het gedrag van jouw leerlingen kunt zien of je effectief bent.
Reflecteren op de interactie tussen de docent en de leerlingen is dan ook essentieel, want daar leer je van. Ook is het belangrijk stil te staan bij wat vind jij belangrijk in jouw rol en wie wil je zijn als docent?
Hoe zet jij jouw coachende vaardigheden in? En zie je aan
jouw leerlingen welk effect dit heeft?
Enkele tips voor
het coachingsgesprek
Een belangrijke vaardigheid van de coach is het voeren van een coachingsgesprek.
Afstemmen |
Stem aan het begin van het gesprek af op de leerling,
zowel verbaal als non-verbaal. |
Startvraag en stoom afblazen |
Stel een uitnodigende startvraag en laat de leerling
indien nodig stoom afblazen. |
Hulpvraag concretiseren |
Help de leerling een hulpvraag te concretiseren, door
bijvoorbeeld te zeggen: ‘Waar wil je in dit gesprek een antwoord op?’ |
Reflecteren |
Reflecteer op een concrete situatie: ‘Toen je vastliep:
wat had je daarvoor precies gedaan?’ |
Stimuleer creativiteit |
Stimuleer de creativiteit van de leerling, door hem te
laten nadenken over alternatieven voor zijn aanpak. |
Doelen formuleren en stappenplan maken |
Laat de leerling doelen formuleren en een stappenplan
maken om deze te bereiken. |
Concreet gedrag
van de coach
Martie Slooter beschrijft het volgende concreet gedrag van een coach:
Focus |
Je voert individuele gesprekken met leerlingen, waarin
je focust op de doelen, het leerproces en de leerinhoud; |
Verdiepende vragen |
Je observeert en je stelt veel (verdiepende) vragen; |
Inzicht krijgen |
Je laat de leerling hardop denken. Zo krijg je inzicht
in hoe hij denkt en leert; |
Reflecteren |
Je reflecteert samen met de leerling op de
leervaardigheden: de cognitieve, metacognitieve en affectieve vaardigheden,
die nodig zijn om tot zelfregulerend leren te komen; |
Ontwikkelingsgerichte feedback |
Je geeft ontwikkelingsgerichte feedback, zodat de
leerling gaat nadenken over hoe hij het leren aanpakt. Samen zoeken jullie
naar de oorzaken van succes en falen en onderzoeken jullie
verbetermogelijkheden; |
Vormgeven gepersonaliseerd leren |
Je geeft gepersonaliseerd leren vorm. Dat betekent dat
je een individuele leerroute kunt aanbieden en samen met de leerling een
programma op maat uitstippelt. |
Zelfregulatie |
En de leerling? Als jij effectief bent, kan de leerling
zijn eigen leerdoelen bepalen en behalen en problemen zelfstandig oplossen.
De leerling is uiteindelijk zelfregulerend. |
Geen opmerkingen:
Nieuwe opmerkingen zijn niet toegestaan.