Welke
cognitieve, metacognitieve en motivationele/affectieve leerstrategieën kunnen
het best worden geïnstrueerd om zelfgestuurd leren van leerlingen te
bevorderen?
Cognitie
|
Cognitie
verwijst naar cognitieve leerstrategieën van informatieverwerking, gericht op
het onthouden en integreren van nieuwe informatie bij bestaande kennis. Deze
strategieën worden toegepast tijdens uitvoering van taken en zijn dus heel
specifiek.
Voorbeelden
hiervan zijn het herhalen van woordjes om een nieuwe taal te leren en het
activeren van voorkennis van een onderwerp waarover men een tekst gaat lezen
bij lessen begrijpend lezen.
|
Cognitieve
leerstrategieën
|
·
Herhalen/memoriseren:
inprenten van informatie door herhaling.
·
Relateren:
verbanden leggen, analogieën bedenken.
·
Kritisch
verwerken: meedenken, redeneren en andermans redenaties toetsen.
·
Concretiseren:
concrete voorstellingen vormen, visualiseren.
·
Toepassen:
oefenen in het gebruiken van nieuwe kennis.
·
Analyseren:
opsplitsen in onderdelen, onderzoeken.
·
Structureren:
samenbrengen, schematiseren, ordenen.
·
Selecteren:
hoofd- en bijzaken scheiden, focussen op kern.
|
Metacognitie
|
Metacognitie
verwijst naar leerstrategieën om de cognitie te controleren en te reguleren.
Ze zijn op een ‘hoger niveau’ en algemener van aard dan de cognitieve
leerstrategieën. Ze kunnen worden ingezet voorafgaand, tijdens en na afloop
van het uitvoeren van een taak.
Voorbeelden
hiervan zijn het maken van een planning voor men aan een vak of taak begint
en het na afloop reflecteren op het leerproces en/of de uitkomsten om na te
gaan of men succesvol was en nadenken over hoe men een vergelijkbare taak in
het vervolg zal aanpakken. Metacognitieve leerstrategieën kunnen ook tijdens
het werken aan een taak worden geactiveerd. Het gaat dan vooral om zogenaamde
monitoringactiviteiten, waarbij men nadenkt over de taak, en/of de gevolgde
aanpak goed is of dat men het beste opteert voor een andere aanpak.
Voorbeelden van deze monitoringstrategieën zijn tijdens het lezen van een
tekst even stoppen om voor zichzelf te herhalen waar de tekst over gaat en
tijdens het maken van sommen controleren of men wel de juiste stappen
uitvoert.
|
Metacognitieve
leerstrategieën
|
·
Oriënteren:
voorbereiden van een leerproces.
·
Plannen:
ontwerpen van een leerproces, voorspellen.
·
Proces
bewaken: leerproces toetsen aan plan, registreren vorderingen en (on)begrip.
·
Diagnosticeren:
vaststellen niveau van eigen kennis.
·
Bijsturen:
veranderingen aanbrengen in het leerproces.
·
Toetsen:
controleren of leerstof wordt beheerst.
·
Evalueren:
beoordelen leerproces (in licht van het plan/doel).
·
Reflecteren:
nadenken over leren, leeractiviteiten en -ervaringen.
|
Motivatie
en affect
|
Motivatie
en affect, tot slot, omvatten alle motivationele opvattingen over of
(emotionele) reacties op zichzelf in relatie tot de taak. Het gaat hier dus
om wat men wil doen en of men zichzelf kan motiveren om aan de taak te
werken.
Voorbeelden
zijn zichzelf belonen als men een taak heeft afgerond (en zichzelf tijdens
het werken deze beloning in het vooruitzicht stellen), taakwaardering en het
opbouwen van positieve verwachtingen ten aanzien van. het kunnen vervullen
van een taak (self-efficacy).
Voorbeelden
van motivationele/affectieve leerstrategieën zijn zichzelf belonen als men
een taak heeft afgerond (en zichzelf deze beloning in het vooruitzicht
stellen tijdens het werken) en taakwaardering. Bij taakwaardering is men zich
bewust dat de taak die men moet uitvoeren een belangrijke taak is.
|
Motivatie/affectieve
leerstrategieën
|
·
Attribueren:
toeschrijven van leerresultaten aan oorzakelijke factoren.
·
Motiveren:
opbouwen en onderhouden van de wil om te leren.
·
Concentreren:
richten van de aandacht op taakrelevante aspecten.
·
Zichzelf
beoordelen: het afleiden van oordelen over zichzelf als lerende.
·
Waarderen:
subjectieve waarden toekennen ten gunste van de wil te investeren.
·
Inspannen:
verrichten van denkactiviteiten die mentale energie vereisen.
·
Emoties
opwekken: genereren van positieve- en omgaan met negatieve gevoelens.
·
Verwachten:
opbouwen van verwachtingen, self-efficacy.
|
Uit onderzoek
blijkt dat een gecombineerde aanpak van cognitieve en metacognitieve leerstrategieën
het meest effectief is voor het verbeteren van leeruitkomsten. Vooral relateren,
analyseren, structureren, oriënteren, plannen en evalueren blijken in een
dergelijke combinatie
goed te werken.
Relateren
refereert daarbij aan het verbanden kunnen leggen en analogieën kunnen
bedenken. Bijvoorbeeld: tijdens de les aardrijkskunde gaat het over
aardbevingen. De leerkracht laat vervolgens een filmpje zien over tsunami’s
en vraagt de leerlingen wat beide onderwerpen met elkaar te maken hebben. De
leerlingen maken een woordweb over aardbevingen.
|
Analyseren
is het op kunnen delen van een taak in kleinere delen of stappen.
Bijvoorbeeld: bij het maken van woordsommen, moeten leerlingen eerst goed
kijken wat voor type som het is (optellen, vermenigvuldigen) en welke
getallen ze nodig hebben om de berekening uit te voeren. Pas daarna gaan de leerlingen
aan de slag met de daadwerkelijke som.
|
Structureren
is het kunnen samenbrengen, schematiseren en ordenen van de informatie in een
leertaak. Bijvoorbeeld: tijdens een geschiedenisles over de tweede
wereldoorlog maken de leerlingen een eigen tijdlijn met daarin een aantal
kernbegrippen en oorzaak-gevolg relaties.
|
Oriënteren
betreft het voorbereiden op het leerproces. Bijvoorbeeld: voorafgaand aan het
maken van een toets begrijpend lezen, lezen leerlingen de titel, kopjes en de
vragen door voordat ze de hele tekst gaan lezen.
|
Plannen
betreft het ontwerpen van het leerproces en het stellen van doelen.
Bijvoorbeeld: tijdens een natuurkundig experiment beginnen de leerlingen met
het doornemen van de stappen die ze moeten volgen om het experiment te kunnen
uitvoeren. Ze zorgen dat alle materialen op tafel staan voordat ze beginnen
en voeren stap voor stap de opdracht uit.
|
Evalueren
is het beoordelen van het leerproces in het licht van het plan/doel.
Bijvoorbeeld: nadat leerlingen hun cijfers op een aardrijkskundetoets terug
krijgen, gaan zij na of het cijfer overeenkomt met wat ze verwachtten.
(Vooral) in het geval van een laag cijfer bedenken zij wat ze een volgende
keer anders moeten doen bij het leren voor een toets.
|
Een
voorbeeld van hints bij het oplossen van een probleem
1) Probeer
in eigen woorden te vertellen wat je al weet over het probleem,
2) Bedenk
welke informatie je nodig hebt om het probleem op te lossen.
3) Noem de
stappen die je moet ondernemen om het probleem op te lossen.
4)
Controleer na elke stap of je wel vooruit komt in je oplossing van het probleem
5)
Controleer je uitkomsten
6) Ga na of
je een oplossing voor je probleem hebt gevonden