Er zijn diverse manieren om te differentiëren:
A - Differentiatie naar instructie.
Bijvoorbeeld extra instructie geven aan een leerling die het nog niet begrijpt. De andere kinderen gaan gewoon aan het werk.
B - Differentiatie naar leerstof.
Sommige leerlingen hoeven dan niet alle sommen te maken. De leerkracht selecteert weloverwogen in de hoeveelheid sommen.
C - Differentiatie naar tempo/tijd.
De kinderen werken in eigen tempo een taak af. Een leerling mag dan wat langer doen over een opdracht dan de officiële tijd.
D - Differentiatie naar (minimum-)doel.
Sommige leerlingen mogen bepaalde leerstofonderdelen overslaan. Dit komt veel voor bij het minimumpakket.
E - Differentiatie naar extra zorg.
Een leerling krijgt extra hulp van de leerkracht, de RT’er, de IB’er of de docent van de zorgklas.
F - Differentiatie naar toetsing.
Sommige leerlingen hoeven dan bij de repetitie alleen de eerste tien vragen te doen; de andere leerlingen maken de hele repetitie.
G - Differentiatie naar beoordeling.
Bijvoorbeeld: een leerling krijgt bij 4 fouten een 7, terwijl een andere leerling gewoon een 6 krijgt.