|
Niveau |
Centrale
vraag |
1 |
Onthouden |
Wat heb ik
geleerd? |
2 |
Begrijpen |
Wat is
belangrijk aan wat we hebben gedaan? |
3 |
Toepassen |
Hoe kan ik
dit toepassen in een nieuwe situatie? |
4 |
Analyseren |
Zijn er patronen die ik herken? |
5 |
Evalueren |
Hoe goed heb
ik het gedaan? Hoe kan ik verbeteren? |
6 |
Creëren |
Hoe kan ik
dit in de toekomst in een nieuwe situatie gebruiken? |
A - De docent geeft feedback op het gedrag van de leerlingen.
B - De docent organiseert momenten voor reflectie en stelt reflecterende vragen.
C - De docent stimuleert leerlingen om met elkaar te reflecteren en elkaar feedback te geven.
Voor elke fase van de taxonomie van Bloom is een passende vraag te stellen aan de leerlingen.
SKILLS |
VOORBEELDVRAGEN |
Onthouden Het
kunnen ophalen van adequate informatie. Dit kan variëren van feiten tot
complete theorieën. Informatie
herinneren. Herkennen, beschrijven, benoemen. |
Wat
heb ik geleerd? Formulering
van vragen /opdrachten: benoem,
definieer, beschrijf, toon, identificeer, verzamel, onderzoek, wie, wat,
wanneer, etc. • Wat
gebeurde er na...? •
Hoeveel...? • Wat
is...? • Wie
was het die...? •
Benoem ...? • Wat
is de definitie van…? •
Beschrijf de manier waarop…? • Wie
...? • Wat
is goed / fout...? |
Begrijpen De
vaardigheid om adequate betekenis te geven aan informatie. Ideeën
of concepten uitleggen. Interpreteren, samenvatten, hernoemen, classificeren,
uitleggen. |
Wat is
belangrijk aan wat we hebben gedaan? Formulering
van vragen / opdrachten: vat
samen, beschrijf, bespreek, interpreteer, formuleer conclusies, contrasteer,
voorspel, leg verbanden, onderscheid, werk uit voor verschillende
doelgroepen, werk uit voor een andere context, maak een inschatting. • Kun
je uitleggen waarom…? • Kun
je in je eigen woorden beschrijven…? • Hoe
verklaar je…? • Kun
je een samenvatting geven van...? • Wat
denk je dat er vervolgens zal gebeuren...? • Wie
zal volgens jou...? • Wat
is de hoofdgedachte achter...? • Kun
je verduidelijken…? • Kun
je… illustreren met een voorbeeld? |
Toepassen De
vaardigheid om kennis in nieuwe en concrete situaties toe te passen. Informatie
in een andere context gebruiken. Bewerkstelligen, uitvoeren, gebruiken,
toepassen. |
Hoe
kan ik dit toepassen in een nieuwe situatie? Formulering
van vragen /opdrachten: pas
toe, demonstreer, bereken, vul aan, illustreer, toon, los op, onderzoek, pas
aan, verander, relateer, classificeer, experimenteer • Weet
je nog een andere situatie waarin…? • Kun
je…categoriseren volgens…? •
Welke factoren zullen veranderen als…? • Welke
vragen zou je stellen aan…? • Kun
je aan de hand van de gegeven informatie een instructie geven over…? |
Analyseren De
vaardigheid om informatie op te delen in onderdelen zodat de (organisatorische)
structuur kan worden begrepen en bestudeerd. Informatie
in stukken opdelen om de verbanden en relaties te onderzoeken. Vergelijken,
organiseren, uit elkaar halen, ondervragen, vinden. |
Zijn
er patronen die ik herken? Formulering
van vragen /opdrachten: analyseer,
scheid, orden, leg uit, verbind, classificeer, deconstrueer, construeer,
vergelijk, selecteer, leid af. •
Welke gebeurtenis zou niet gebeurd zijn als…? • Als
… waar is, wat betekent dat dan voor …? • Op
welke manier is … hetzelfde als ...? • Wat
zijn andere mogelijke uitkomsten? •
Waarom gebeurde…? • Kun
je uitleggen wat er gebeurde toen...? •
Welke problemen kom je tegen bij...? • Kun
je onderscheid maken tussen… en ...? • Wat
waren de motieven voor ..? • Wat
was het keerpunt? |
Evalueren De
vaardigheid om de waarde van iets (literatuur, onderzoeksrapport, presentatie
etc.) te kunnen beoordelen in relatie tot een bepaald doel. Het oordeel is
gebaseerd op (al dan niet door de student zelf geformuleerde) criteria. Motiveren
of rechtvaardigen van een besluit of gebeurtenis. Controleren,
hypothetiseren, bekritiseren, experimenteren, beoordelen. |
Hoe
goed heb ik het gedaan? Hoe kan ik verbeteren? Wil je wanneer goed? Formulering
van vragen / opdrachten: beoordeel,
beslis, orden, geef een cijfer, toets, meet, geef een aanbeveling, overtuig,
selecteer, leg uit, maak een onderscheid, ondersteun, concludeer, vergelijk,
vat samen. • Is
er een betere oplossing voor...? •
Beoordeel de waarde van... Wat vind je er van...? •
Verdedig je mening over...? • Vind
je … goed of fout? • Hoe
zou jij ... hebben aangepakt? • Welke
veranderingen voor … raad jij aan? •
Geloof jij … Hoe zou jij je voelen als ..? • Hoe
effectief zijn. ..? • Wat
zijn de consequenties van..? •
Welke invloed zal … hebben op ons leven? • Wat
zijn de voors en tegens van ....? •
Waarom is … waardevol? • Wat
zijn mogelijke alternatieven? • Wie
zal winnen / verliezen bij …? |
Creëren De
vaardigheid om met behulp van het geleerde nieuwe ideeën, oplossingen,
producten te ontwikkelen. Nieuwe
ideeën, producten of gezichtspunten genereren. Ontwerpen, maken, plannen,
produceren, uitvinden, bouwen. |
Hoe
kan ik dit in de toekomst in een nieuwe situatie gebruiken? Formulering
van vragen /opdrachten: combineer,
plan, ontwerp, maak, ontwikkel, onderzoek, wat als?, stel op, formuleer,
herschrijf. • Kun
je een ...ontwerpen, waarmee...? • Zie
je een mogelijke oplossing voor...? • Als
je toegang had tot alle informatie en middelen, wat
zou je dan doen met...? •
Ontwerp je eigen manier om...? • Wat
zou gebeuren als ...? • Op
hoeveel manieren kun je...? • Kun
je nieuwe en ongebruikelijke manieren verzinnen
om ... te gebruiken? • Kun
je een voorstel schrijven waarmee je...? |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten