Het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters heeft zowel nationaal als internationaal sinds het begin van dit decennium hoge prioriteit. Voortijdig schoolverlaten is immers niet alleen nadelig voor individuen, maar heeft ook haar weerslag op de samenleving. Voortijdig schoolverlaters vinden minder makkelijk een baan, en als ze wel werk vinden is dat vaker een flexibel contract. Bovendien vinden voortijdig schoolverlaters veelal werk in minder aantrekkelijke segmenten van de arbeidsmarkt met lage inkomens. Op maatschappelijk niveau heeft het aantal voortijdig schoolverlaters enerzijds natuurlijk invloed op de kosten van het sociale zekerheidsstelsel, hoe meer werklozen, des te hoger die kosten, maar daarnaast komt ook het aanbod aan geschoold personeel in het geding naarmate meer jongeren met weinig of geen diploma het onderwijs verlaten. De afgelopen jaren is het aantal voortijdig schoolverlaters flink afgenomen van 273000 in 2001 tot 162000 in 2010. Toch blijft het aandeel jongeren dat zonder diploma of met zeer beperkte kwalificaties het onderwijs verlaat relatief hoog. Van alle 18 tot 24 jarigen had in 2001 15,1 procent geen startkwalificatie, d.w.z. een diploma op het niveau van Havo, Vwo of Mbo-2. In 2010 bedroeg dit aandeel nog altijd 10,1 procent. Dit proefschrift beschrijft een aantal factoren die van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten. Hoewel er uitgebreide literatuur bestaat over dit onderwerp, zijn deze onderzoeken vaak erg uni-dimensionaal in de zin dat ze vaak maar één aspect belichten en er weinig gebruik wordt gemaakt van kennis vanuit andere disciplines. In dit proefschrift komt een aantal belangrijke voorspellers van voortijdig schoolverlaten samen. Er worden theorieën en technieken gebruikt uit de sociologie, de economie, de criminologie en de psychologie om zo beter inzicht te krijgen in welke kinderen een groter risico lopen om voortijdig schoolverlater te worden. Het proefschrift maakt gebruik van een aantal zeer unieke en waardevolle bestanden als het gaat om onderzoek naar determinanten van voortijdig schoolverlaten. Voor hoofdstuk 2 is gebruik gemaakt van het Voortgezet Onderwijs Cohort Leerlingen 1989 (VOCL’89). Voor de hoofdstukken 3 tot en met 5 is gebruik gemaakt van VOCL’99. Beide studies zijn grootschalige cohortstudies waarbij ongeveer 20 000 leerlingen uit de brugklascohorten 1989/~90 dan wel 1999/~00 gevolgd zijn tot op het moment dat zij het onderwijs verlieten. Naast gedetailleerde informatie over de schoolloopbaan van deze kinderen is er ook een zeer uitgebreide set aan aanvullende informatie beschikbaar. Zo is er vragenlijstinformatie over de ouders, zijn er op een aantal tijdstippen toetsen afgenomen bij de kinderen met betrekking tot hun taal- en rekenniveau en zijn er aanvullende onderzoeken gedaan onder de kinderen met betrekking tot onderwijsmotivatie, persoonlijkheid en omgang met klasgenoten (die laatste twee onderzoeken zijn alleen in VOCL’99 beschikbaar). Doordat deze cohortonderzoeken zijn opgezet als clustersteekproeven van klassen binnen scholen, is het bovendien mogelijk om uitspraken te doen over factoren op het school- en klasniveau. Naast de cohortstudies is ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op individueel niveau gegevens van leerlingen te koppelen. In hoofdstuk 3 wordt in gegaan op de relatie tussen voortijdig schoolverlaten en de criminele carrière van jongeren. Daarvoor is een koppeling gemaakt met het Herkenningsdienst Systeem (HKS) van het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). In het HKS wordt op individueel niveau vastgelegd welke personen er in een kalenderjaar in aanraking kwamen met de politie en voor welk soort vergrijp. Daarmee is het mogelijk om voor de leerlingen in deze studie naast hun schoolloopbaan ook hun criminele loopbaan te volgen. Hoofdstuk 1 beschrijft hoe voortijdig schoolverlaten is gedefinieerd binnen het Nederlandse onderwijssysteem. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de omvang van de groep voortijdig schoolverlaters in Nederland, zowel in nationaal perspectief alsook in internationaal opzicht. Ook wordt ingegaan op de veranderingen in de meetmethode in de afgelopen jaren en de op handen zijnde wijzigingen. Bovendien wordt in dit hoofdstuk uitvoerig beschreven welke beleidsmaatregelen van kracht zijn om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen en welke maatregelen in de komende jaren effectief zullen worden. Daarnaast wordt in hoofdstuk 1 kort ingegaan op de onderzoeksvragen die aan bod komen in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het proefschrift en hoe dit aansluit bij eerder onderzoek. Deze bevindingen worden hieronder kort samengevat.
7.1 De invloed van gezinskenmerken, schoolsamenstelling en achtergrondkenmerken op voortijdig schoolverlaten
In hoofdstuk 2 wordt bekeken in hoeverre individuele factoren (geslacht, herkomst, cognitieve competenties, participatie en identificatie), gezinskenmerken (economisch, menselijk, sociaal en cultureel kapitaal) en schoolkenmerken (aandeel niet-westerse allochtonen, urbanisatiegraad, schoolsamenstelling) van invloed zijn op de kans dat een leerling een voortijdig schoolverlater wordt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 4 groepen schoolverlaters, namelijk degenen die het onderwijs ongediplomeerd verlaten, degenen die naar het leerlingwezen vertrekken, degenen die met een Vmbo-diploma uit het onderwijs vertrekken en degenen die minimaal een Havo- of een Vwo-diploma hebben behaald. De centrale vraag in dit hoofdstuk is of individuele factoren, sociale herkomst en schoolsamenstelling van invloed zijn op de kans een voortijdig schoolverlater te worden en of die invloed verschillend is voor de onderscheiden groepen. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de gegevens in het VOCL’89, waarbij alleen is gekeken naar die leerlingen die hun onderwijsloopbaan zijn begonnen in een Vmbo-brugklas. De resultaten laten zien dat cognitieve vaardigheden en in het bijzonder de schoolprestaties in de brugklas een belangrijke zo niet de belangrijkste voorspeller zijn voor voortijdig schoolverlaten. Het effect van cognitieve competenties alsook de invloed van motivatie blijkt bovendien sterker te zijn voor jongens dan voor meisjes. Daarnaast speelt ook sociale herkomst een belangrijke rol. Een gebrek aan financiële, culturele, sociale of menselijke hulpbronnen vergroot de kans op voortijdig schoolverlaten, ongeacht verschillen in cognitieve competenties. Daarbij speelt dan onder meer een rol dat binnen bepaalde sociale klassen de kosten van onderwijs zwaarder wegen dan de baten van het behalen van een diploma. Er is dus niet alleen sprake van een direct effect van bijvoorbeeld te weinig financiële middelen om onderwijs te kunnen betalen. Een derde belangrijke bevinding is dat er duidelijke verschillen bestaan tussen scholen. Deels is dat te verklaren door verschillen in schoolsamenstelling. Op scholen met hoge percentages niet-westerse allochtonen is de kans op voortijdig schoolverlaten groter dan op zogenaamde ‘witte’ scholen. Ook is de kans dat leerlingen voortijdig de school verlaten groter op scholen die uitsluitend Vmboonderwijs aanbieden in vergelijking met scholen die ook Havo- en wellicht ook Vwoonderwijs geven. Opmerkelijk is het feit dat de invloed van herkomst verdwijnt als rekening gehouden wordt met verschillen in sociale herkomst. Dit wijst erop dat de verhoogde kans van niet-westerse allochtonen om voortijdig schoolverlater te worden te wijten is aan het feit dat zij relatief vaak behoren tot lagere sociale klassen en niet vanwege culturele verschillen dan wel taalproblemen. Binnen de lagere sociale klassen zijn allochtone leerlingen net zo vaak voortijdig schoolverlater als autochtone leerlingen. In dit hoofdstuk werden vier groepen schoolverlaters met elkaar vergeleken. Onze resultaten laten zien dat de risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten het sterkst van invloed zijn wanneer gekeken wordt naar diegenen die ongediplomeerd het onderwijs verlaten. Voor die groep zijn factoren als slecht presteren, een lage motivatie, een laag brugklasadvies en ‘ het niet leuk vinden op school’ allemaal belangrijke factoren naast sociale herkomst en schoolkenmerken. Voor de Vmbo-schoolverlaters zijn deze risicofactoren ook relevant, maar in minder sterke mate. Voor degenen die naar het leerlingwezen (de tegenwoordige beroepsbegeleidende leerwegen) uitstromen, zijn het vooral de schoolprestaties en een gebrek aan motivatie die een rol spelen. Dat duidt erop dat dit een groep leerlingen is die wel willen leren, maar die duidelijk behoefte hebben aan een meer praktische benadering van onderwijs. Deze bevinding onderstreept het belang van een gedifferentieerd onderwijsstelsel.
7.2 Sociale binding, voortijdig schoolverlaten en delinquentie
In hoofdstuk 3 wordt antwoord gezocht op de vraag of individuele verschillen in sociale binding met school een verklaring kunnen bieden voor enerzijds voortijdig schoolverlaten en anderzijds delinquent gedrag. De idee dat een gebrek aan sociale binding van invloed is op delinquent gedrag vloeit voort uit de theorie van Hirschi (1969). In dit hoofdstuk wordt allereerst gekeken in hoeverre elementen van sociale binding met school, namelijk genegenheid, betrokkenheid, vertrouwen en schoolprestaties (die kunnen worden gezien als een indicatie voor de mate van betrokkenheid bij de school), een positief effect hebben op de kans dat iemand voortijdig schoolverlater wordt en/of delinquent gedrag vertoont. Daarnaast wordt gekeken naar de mate waarin delinquentie en voortijdig schoolverlaten een rechtstreekse invloed hebben op elkaar, naast de invloed die verloopt via het mechanisme van de sociale binding. Daarvoor wordt onderscheid gemaakt tussen delinquentie die plaatsvond voordat iemand van school ging versus delinquentie die pas plaatshad nadat iemand van school ging. De resultaten laten in de eerste plaats zien dat sociale binding met school van invloed is op voortijdig schoolverlaten en delinquent gedrag, en dan vooral schoolprestaties in de brugklas. Slechte schoolprestaties in het eerste leerjaar vergroten de kans op zowel voortijdig schoolverlaten als delinquent gedrag gedurende en na de onderwijsloopbaan. Daarnaast blijkt dat als een leerling in aanraking is geweest met de politie, de kans op voortijdig schoolverlaten wordt vergroot en daarnaast dat voortijdig schoolverlaten de kans op delinquent gedrag na de schoolloopbaan vergroot. Er lijkt daarmee bijna een soort van keten van gebeurtenissen te ontstaan, die ertoe leiden dat een leerling steeds verdergaande negatieve gevolgen van zijn of haar gedrag ervaart. Goed presteren op school blijkt een beschermende factor te zijn tegen zowel voortijdig schoolverlaten als delinquentie. Deze bevinding kan in zekere mate opgevat worden als een instrument om vroegtijdig in te grijpen. Onze resultaten hebben echter ook aangetoond, dat de impact van schoolprestaties veel kleiner is voor die leerlingen die al gedurende hun onderwijsloopbaan in aanraking zijn gekomen met de politie. Voor die groep zijn de schoolprestaties niet meer zo’n belangrijke voorspeller van voortijdig schoolverlaten. Dit betekent dat naast het stimuleren van onderwijsprestaties ook preventie van risicogedrag, waaronder jeugddelinquentie, een belangrijke beleidsdoelstelling in het gevecht tegen voortijdig schoolverlaten zou moeten zijn.
7.3 De invloed van cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden op schoolsucces
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de vraag of motivatie en persoonlijkheidskenmerken van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten, wanneer rekening gehouden wordt met individuele verschillen in cognitieve competenties en verschillen in achtergrondkenmerken. Daarvoor is gebruik gemaakt van VOCL’99 en de uitgebreide vragenlijst die werd afgenomen in het tweede leerjaar, waarmee de zogenaamde Five Factor Personality Inventory (FFPI) is vast te stellen. Met de FFPI kunnen de typerende kenmerken van een persoon worden vastgesteld op de eigenschapsdimensies Extraversie, Mildheid, Ordelijkheid, Emotionele Stabiliteit en Autonomie. Als theoretisch kader is de Verwachtingstheorie van Vroom (1964) toegepast, die stelt dat prestatie in feite de vermenigvuldiging is van iemands cognitieve competenties maal zijn of haar motivatie. Dit houdt in dat voor mensen met lage cognitieve competenties, een hoge mate van motivatie dus ook veel minder rendement heeft in termen van uiteindelijke prestaties dan voor mensen met hoge cognitieve competenties. Onze resultaten laten zien dat cognitieve competenties in de brugklas inderdaad een sterk en direct effect hebben op de kans om een voortijdig schoolverlater te worden terwijl deze relatie nauwelijks wordt beïnvloed door verschillen in motivatie dan wel persoonlijkheid. Tegelijkertijd is wel gebleken dat zowel motivatie als Ordelijkheid (hoe een leerling met taken omgaat), Mildheid (hoe een leerling met anderen omgaat) en Autonomie (onafhankelijkheid in denken en beslissen) een directe invloed hebben op voortijdig schoolverlaten. De mate waarin deze persoonlijkheidskenmerken van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten hangt echter af van de cognitieve competenties. Zo is Ordelijkheid vooral van invloed voor leerlingen met lage cognitieve competenties, waar ogenschijnlijk een gebrek aan competenties gecompenseerd kan worden door de mate waarin iemand georganiseerd en stipt is. Mildheid is vooral van invloed op leerlingen die een gemiddelde mate van cognitieve competenties bezitten terwijl voor die leerlingen die erg hoog of erg laag scoren op cognitieve vaardigheden, verschillen in de omgang met anderen niet zozeer van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten. Waarschijnlijk hangt dit samen met het feit dat populariteit onder medeleerlingen een belangrijke voorspeller is voor schoolsucces. Autonomie blijkt alleen een positieve invloed te hebben voor die leerlingen die hoog scoren op cognitieve vaardigheden. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat autonomie een eigenschap is die vooral past in binnen het hoger onderwijs, waar zelfdenkendheid en probleemoplossend vermogen belangrijk gevonden worden in plaats van simpelweg het reproduceren van lesstof.
Al met al zijn cognitieve competenties de belangrijkste voorspeller voor voortijdig schoolverlaten. Dat betekent dat men moet accepteren dat er een groep leerlingen is die gewoonweg niet over de vaardigheden beschikt om een diploma op het niveau van de startkwalificatie te behalen. Daarnaast is er echter een groep die wel beschikt over de juiste cognitieve competenties, maar die door een gebrek aan motivatie en/of bepaalde persoonlijkheidskenmerken toch niet in staat zijn dit minimale niveau te voltooien.
7.4 Daar heb je vrienden voor.
De invloed van kenmerken van vrienden op voortijdig schoolverlaten. In hoofdstuk 5 worden drie onderzoeksvragen beantwoord: zijn kenmerken van vrienden in de brugklas van invloed op de kans dat een leerling zelf voortijdigs schoolverlater wordt? Gelden die effecten voor zowel degenen die de leerling zelf als vriend beschouwt alsook voor degenen die de leerlingen als vriend noemen? En worden deze effecten veroorzaakt doordat kinderen geneigd zijn diegenen als vriend te kiezen die het meest op henzelf lijken. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van VOCL’99 en de sociometrische vragenlijst die in de loop van het eerste leerjaar is afgenomen. Hierin werd onder meer aan leerlingen gevraagd welke drie kinderen zij in hun klas het aardigst vonden. Op basis van die gegevens is vastgesteld hoeveel vrienden een leerling heeft (wie heeft de leerling zelf genomineerd) en wie dit zijn. Daarnaast is vastgesteld hoe populair een leerling is (door hoeveel leerlingen is de leerling genomineerd). In een aanvullende analyse is daarnaast ook gekeken naar een striktere meting van vrienden, namelijk die gevallen waarin twee leerlingen elkaar noemen als iemand die ze aardig vinden. De bevindingen zijn echter gelijk aan de in het hoofdstuk gerapporteerde conclusies. Onze resultaten laten zien dat zowel het aantal vrienden als populariteit in de klas van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten. Het soort mensen waarmee men omgaat in de brugklas in termen van geslacht, herkomst, schoolprestaties en socio-economische status heeft hierop echter geen additioneel effect. Wel laten onze analyses zien dat leerlingen die omgaan met leerlingen die later voortijdig schoolverlater bleken te worden, zelf ook een vergrote kans hebben om voortijdig schoolverlater te worden. Dit geldt zowel voor vriendschappen als populariteit. Om na te gaan of dit het gevolg is van het feit dat kinderen vooral omgaan met kinderen die veel op hen lijken, is nagegaan of voortijdig schoolverlaten een determinant is in de selectie van vrienden. Onze resultaten laten zien dat dit zeer onwaarschijnlijk is. Populariteit kan dus gezien worden als een beschermende factor tegen voortijdig schoolverlaten, maar populariteit onder ‘foute vrienden’ heeft juist een tegengesteld effect. Tegelijkertijd zijn kenmerken van het individu zelf veel belangrijkere voorspellers voor voortijdig schoolverlaters. Beleid gericht tegen voortijdig schoolverlater zal zich dus ook op de eerste plaats moeten richten op het individu. De invloed van groepsstructuren moet hierbij echter niet worden onderschat.
7.5 Conclusie
De doelstelling van dit proefschrift was om beter inzicht te krijgen in de mechanismen die voortijdig schoolverlaten beïnvloeden. De belangrijkste conclusie die we kunnen trekken uit dit proefschrift is dat voortijdig schoolverlaten een proces is dat al op jonge leeftijd in gang gezet is. Factoren zoals schoolprestaties, motivatie, schoolbeleving en de samenstelling van de vriendengroep werden gemeten gedurende het eerste leerjaar, als de leerlingen gemiddeld 12 jaar oud zijn, en dus ver voorafgaand aan het feitelijke moment van (voortijdig) schoolverlaten. Dit doet ook de vraag rijzen of interventies en preventieve maatregelen die pas gedurende het voortgezet onderwijs en soms later worden ingezet, niet in feite al te laat komen. Na cognitieve competenties blijkt sociale herkomst een belangrijke voorspeller voor voortijdig schoolverlaten. Een gebrek aan ouderlijke hulpbronnen kan de kans op voortijdig schoolverlaten van hun kinderen nadelig beïnvloeden. Deels doordat er eenvoudigweg een gebrek is aan middelen om kinderen te laten studeren, maar daarnaast ook als gevolg van verschillen in de kosten-baten afweging die mensen maken ten aanzien van onderwijs. Daar waar het in sommige kringen een hoog aanzien geniet om een bepaald onderwijsniveau te behalen, is binnen lagere kringen soms eerder het tegenovergestelde het geval. Hoewel het niet eenvoudig is om een gebrek aan hulpbronnen te veranderen, kunnen ouders wel degelijk iets doen om hun kinderen te stimuleren hun onderwijsloopbaan succesvol af te ronden. Het praten met kinderen over school, over hun prestaties, overleggen over hun huiswerk etc. blijkt een preventieve werking te hebben die in ieder geval ook ten dele kan compenseren voor verschillen in socio-economische status. Ook voor scholen is er een rol weggelegd in het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Zoals is gebleken in verschillende hoofdstukken in dit proefschrift zijn er grote verschillen tussen scholen in de kans dat een leerling een voortijdig schoolverlater wordt. Zo is die kans hoger op relatief zwarte scholen, scholen in stedelijke gebieden en op scholen die uitsluitend Vmbo-onderwijs aanbieden in vergelijking met bredere scholengemeenschappen. Dit komt overeen met resultaten uit andere onderzoeken die hebben laten zien dat kinderen in scholen met grote concentraties laagopgeleide of slecht presterende leerlingen nadelen ondervinden op meerdere terreinen.
[ bron: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/CAFDC1FC-E23B-49C8-9833-2AE9E639E4E3/0/2012X11Traagpub.pdf ]