vrijdag 9 mei 2014

Hoe mensen in situaties van onzekerheid oordelen en beslissen


De  psychologen Amos Tversky en Daniel Kahneman onderzochten hoe mensen in situaties van onzekerheid oordelen en beslissen. Het soort situaties dus waarmee we in het dagelijkse leven geconfronteerd worden. Of we nu de kwaliteit van een product inschatten, het talent van een sollicitant beoordelen, of de evolutie van de markt voorspellen, meestal beschikken we over onvoldoende informatie, en kunnen we aan gebeurtenissen slechts een bepaalde graad van waarschijnlijkheid toekennen. Tversky en Kahneman constateerden dat mensen bij dit soort problemen niet de regels van de logica en de waarschijnlijkheidsleer toepassen, maar wel vuistregels of strategieën die het hen mogelijk maken op een eenvoudige manier een oplossing te vinden. Deze vuistregels – ‘heuristieken’ – zijn soms efficiënt, maar kunnen ons vaak ook op een dwaalspoor zetten, doordat we ze niet op de juiste manier of niet bij het juiste soort probleem toepassen.

Het denken in termen van representativiteit en stereotypes leidt soms tot intuïties die elke logica tarten. Een vaak geciteerd geval voor deze overschatting is het volgende voorbeeld van Tversky en Kahneman:

Zie hier een persoonsbeschrijving die door Tversky en Kahneman aan een aantal studenten werd voorgelegd. ‘Linda is 31 jaar oud, alleenstaand, openhartig en bijzonder schrander. Ze is afgestudeerd in de filosofie. Als studente was ze enorm begaan met rassendiscriminatie en sociale onrechtvaardigheid, en nam ze actief deel aan anti-nucleaire demonstraties.’ De studenten kregen de opdracht acht beweringen over mogelijke hobby’s en beroepen van Linda te rangschikken, van zeer waarschijnlijk naar zeer onwaarschijnlijk. Tot deze lijst behoorden onder meer:

A: Linda werkt op een bank.
B: Linda werkt op een bank en is actief in de vrouwenbeweging.

De meeste studenten vonden bewering B waarschijnlijker dan bewering A. De reden daarvoor moet niet ver worden gezocht. De persoonsbeschrijving van Linda stemt niet overeen met het profiel van een typische bankbediende, zodat de eigenschap ‘bankbediende’ onwaarschijnlijk wordt geacht. De mogelijkheid ‘feministische bankbediende’ daarentegen voldoet al heel wat meer aan de persoonsbeschrijving, en dus wordt daar een grotere kans aan toegekend. (1)

Nochtans is deze redenering een zinsbegoocheling. Uitspraak B kan onmogelijk waarschijnlijker zijn dan uitspraak A. Want de vrouwen die bankbediende én lid van de vrouwenbeweging zijn, vormen een deelgroep van de vrouwen die bankbediende zijn. Algemener geformuleerd is het dus zo dat de kansen dat X zich voordoet, altijd hoger liggen dan de kansen dat X en Y zich samen voordoen (als X en Y bijvoorbeeld elk een kans van 1 op 10 hebben en onafhankelijk zijn, dan is de kans dat beide zich voordoen slechts 1 op 100). Hier laten de meesten zich evenwel misleiden door de representativiteit.

Opmerkelijk in deze studie was dat studenten die een hogere opleiding in statistiek en kansrekening hadden genoten, het amper beter deden dan anderen: 85 procent van de ‘experts’ en 90 procent van de ‘naïeve’ studenten was hier uit de bocht gegaan. Eenzelfde soort uitglijder werd overigens ook bij concrete problemen uit diverse kennisdomeinen waargenomen. Zo toonde een vergelijkbare test aan dat heel wat artsen de aanwezigheid van twee symptomen (bijvoorbeeld migraine en braken) waarschijnlijker achten dan de aanwezigheid van een van de twee afzonderlijk.

[ Bron: http://www.kennislink.nl/publicaties/de-valkuilen-van-ons-denken ]