Het Directe instructiemodel bezit elementen van de cognitieve psychologie en het behavioristische denken. De cognitieve psychologie toont aan dat kinderen effectief leren als zij nieuwe informatie kunnen verbinden aan aanwezige kennis.
Kenmerken van het directe instructiemodel zijn:
- Basiskennis en -vaardigheden op een krachtige wijze ontwikkelen.
- Aansluiten op het individueel tempo van de leerling.
- Duidelijke doelen stellen.
- Een heldere leerstofopbouw.
- Directe feedback geven.
Het directe instructiemodel bestaat uit zes verschillende fasen:
Fase 1 - De terugblik
Elke les(uur) start de docent met het terugblikken op de
leerstof van de vorige les en/of met het ophalen van voorkennis.
Fase 2 - De presentatie
Deze fase begint met een overzicht wat je deze les wilt
bereiken. Daarna introduceert de docent de nieuwe stof stapsgewijs, met gebruik
van voorbeelden. Hij controleert regelmatig of de leerlingen de stof begrijpen.
Fase 3 – (In)oefening
Tijdens het begeleidt inoefenen stelt de docent veel
vragen. Hij let op of alle kinderen betrokken blijven. Hij probeert hoge
successcores te halen, van zo’n 75 à 80 %. Dat bevordert het zelfvertrouwen.
Lage scores frustreren, te hoge scores vervelen.
Fase 4 - Individuele verwerking
De leerlingen verwerken de leerstof zelfstandig. De docent
creëert een leeromgeving waarin de leerlingen hun leertijd effectief gebruiken.
Hij controleert het leerlingenwerk zo snel mogelijk, zodat hij direct feedback
kan geven op hun werk.
Fase 5 - Periodieke terugblik
Bijvoorbeeld na elk leerstofonderdeel of een keer per
week.
Fase 6 - Terugkoppeling
De docent geeft veel feedback, vooral procesfeedback. Zet
de leerling aan het denken: Hoe komt het dat dit goed/fout ging? De leerkracht
moedigt veel aan.
Welke mogelijkheden
voor differentiatie biedt het directe instructiemodel?
Directe instructie
|
Handelen van de leraar
|
Mogelijkheden voor differentiatie
|
0 Les voorbereiden
|
Vaststellen heldere en betekenisvolle doelen en succescriteria
Ontwikkelen en plannen van leeractiviteiten
|
Op basis van de doelen en succescriteria mogelijkheden voor
differentiatie vaststellen, afgestemd op de onderwijsbehoeften van de
leerlingen
|
1a Aandacht op de doelen van de les richten
|
Lesdoelen communiceren in taal van de leerlingen en betekenis geven
aan de doelen
|
Voor enkele leerlingen aangepaste/aanvullende doelen opstellen
|
1b Aansluiten bij voorkennis
|
Beginsituatie in beeld krijgen door vragen stellen of korte opdracht
|
Ontbrekende voorkennis aanvullen door ondersteunend materiaal of
extra instructie
|
2 Leerlingen voorzien van informatie en voordoen van de belangrijkste
elementen van het leren
|
Geven van effectieve instructie
|
Aanpassen van instructie voor leerlingen (verlengen, verkorten)
|
3 Nagaan of de belangrijkste begrippen en vaardigheden zijn
overgekomen
|
Vragen stellen, kleine opdracht geven en feedback geven
|
Vragen en/of opdrachten onderscheiden naar verschillende niveaus van
(voor)kennis en vaardigheden van leerlingen
|
4 Instructie geven op zelfwerkzaamheid van leerlingen
|
Instructie over de taak en succescriteria aanreiken
|
1 Verschillende leertaken hanteren (bijvoorbeeld extra leertaak of
leertaken met verschillend niveau)
2 Leertaken voorzien van meer/minder
ondersteunend materiaal
|
5 Leerlingen voorzien van geleide of zelfstandige oefening en het
begeleiden van de leerlingen daarbij
|
Feedback geven op leerdoelen en uitvoering van de leertaak
|
1 Variëren in feedback afhankelijk van het niveau van de leerling
2
Extra instructie aan een subgroep
|
6 Evaluatie van de les op kernbegrippen
|
Nagaan wat leerlingen hebben geleerd
|
Extra aandacht voor zwakke leerlingen en bij goede leerlingen
voldoende uitdaging
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten