Om de gespreksvaardigheid van leerlingen te stimuleren is
het belangrijk dat de docent zoveel mogelijk de doeltaal als voertaal in de
klas gebruikt. Nu is dit vaak makkelijker gezegd dan gedaan en stranden
pogingen daartoe vaak in de loop van het schooljaar. Om docenten te helpen hier
toch op een realistische manier mee aan de slag te gaan, worden enkele
praktische tips gegeven voor het gebruik van de doeltaal als voertaal in de
klas. De tips worden beschreven aan de hand van het principe van het stellen
van SMART-doelen: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
Dit uit het managementjargon afkomstige principe kan
helpen het gebruik van de doeltaal in de les langer vol te houden en langzaam
uit te bouwen.
Specifiek
Zoals hiervoor geconstateerd, beginnen veel docenten het
schooljaar met het voornemen de doeltaal meer te gebruiken: “Dit jaar ga ik
echt meer de doeltaal gebruiken in de les.” Dit is hoe dan ook een loffelijk
streven. Na verloop van tijd merken ze echter dat het gebruik terugloopt. Hoe
veel meer zijn ze de doeltaal gaan gebruiken doen? En hoezeer is het gebruik
weer afgenomen? Dat zijn vragen die niet makkelijk te beantwoorden zijn.
Door een specifiek doel te formuleren, is het makkelijker
te beoordelen of je je doel bereikt hebt en zo niet, waar het dan misgegaan is.
Een mogelijk specifiek doel aan het begin van het schooljaar kan zijn: ‘Dit jaar
verwijs ik in mijn brugklassen elke start van de les naar de lijst met
klassentaal.’
Meetbaar
“Ik ga elke les ten minste 50% van de tijd in de doeltaal
lesgeven.” Dit lijkt een heel meetbaar doel, maar dat is het niet. Als een les
van vijftig minuten bestaat uit een introductie, een instructie, zelfstandig
werken, evaluatie en afronding, hoeveel tijd is een docent dan aan het lesgeven
in de doeltaal? Volgens het genoemde voornemen, zou hij 25 minuten moeten
lesgeven in de doeltaal. Zo lang is hij waarschijnlijk niet eens aan het woord,
dus een dergelijk doel is moeilijk meetbaar.
Beter meetbaar zijn de volgende voornemens: ‘Drie
klassikale momenten geheel in de doeltaal doen.’ Of: ‘De begeleiding van het
zelfstandig werken alleen in de doeltaal doen.’
Acceptabel
Het begin van het schooljaar is een goed moment om in de
klassen (weer) aan te kondigen dat in de lessen zoveel mogelijk de doeltaal
gebezigd wordt. De docent mag van zijn leerlingen ook verwachten dat zij hem aanspreken
in de doeltaal. Hij dient er hierbij wel voor te zorgen dat zijn voornemens
voor zichzelf en zijn leerlingen acceptabel blijven. Leerlingen zeggen in
enquêtes veel te leren van lessen in de doeltaal. De docent moet hen hierbij
echter wel een veilige omgeving bieden. Fouten maken mag. De docent kan
bijvoorbeeld met zijn leerlingen afspreken dat hij hun vragen in de doeltaal
gewoon beantwoordt, ook al zijn ze ongrammaticaal geformuleerd. Hij kan
afspreken de correcties aan het einde van het lesuur nog even door te nemen.
Dan zijn de fouten en correcties niet meer persoonsgebonden en zullen de
leerlingen zich minder geremd voelen de doeltaal te spreken.
Realistisch
“Mijn voornemen is dit jaar in de bovenbouw alleen nog
maar in de doeltaal les te geven.” Dit streven lijkt realistisch.
Bovenbouwklassen hebben immers al aardig wat bagage en zijn redelijk
taalvaardig, zo mag men verwachten. Toch is het geen realistisch voornemen. Van
bijna niets naar alles, is niet alleen voor de leerlingen een veel te grote
overgang (zelfs als gaat het om de bovenbouw), maar ook voor de docent zelf.
De doelstelling ‘de eerste 10 minuten van de les geheel
in de doeltaal’ is realistischer dan ‘alles behalve grammatica in de doeltaal’.
Tijdgebonden
Veel talendocenten zijn het er over eens dat ze niet van
hun leerlingen kunnen verlangen dat de gehele les vanaf het eerste begin
volledig in de doeltaal is. Toch is het wel belangrijk om te proberen het
doeltaalgebruik uit te bouwen. Dat kan door, met de leerlingen,
evaluatiemomenten in te lassen. Wanneer docent en leerlingen met elkaar
afspreken dat leerlinge de eerste maand
nog mogen spieken op visuele hulpmiddelen met klassentaal (posters,
vocabulairelijsten, kaarten), dan kunnen ze ook afspreken dat zij na een maand
bekijken hoe dat gaat.
Vervolgens maken ze een nieuwe afspraak voor de volgende
maand en bouwt de docent zo het doeltaalgebruik uit.
Bij alle doelen die de docent volgens de SMART-principes
op dit gebied formuleert, is het prettig om deze in de sectie te bespreken.
Wanneer de sectiecollega’s regelmatig bij elkaar informeren hoe het met de
SMART-doelen gaat, kunnen ze elkaar helpen zich er aan te houden of de doelen
aan te scherpen.
We zetten de SMART-doelen uit deze paragraaf nogmaals op
een rijtje (geformuleerd in de ik-persoon, te weten de docent):
1. Dit jaar
gebruik ik in mijn brugklassen consequent de lijst met klassentaal.
2. De klassikale
momenten doe ik geheel in de doeltaal. Of: de begeleiding van het zelfstandig
werken doe ik alleen in de doeltaal.
3. Ik corrigeer
leerlingen niet persoonlijk, maar aan het einde bespreek ik de correcties
klassikaal.
4. Ik doe de
ontvangst en introductie van de les in de doeltaal.
5. Ik sta in de
eerste maand ‘spieken’ door de leerlingen toe. Daarna bekijken we hoe het gaat
en stel ik mezelf een nieuw doel.
Andere tips voor doeltaalgebruik volgens SMART-principes
zijn:
- elke eerste les na het weekend vertellen drie leerlingen in de doeltaal wat ze dat weekend gedaan hebben,
- elke les na het weekend vertel ik in de doeltaal wat ik gedaan heb,
- elke maand bekijk ik per klas welk doel ik mezelf en hen stel voor de komende maand,
- elke les doe ik de introductie en evaluatie in de doeltaal,
- bij zelfstandig werken mogen de leerlingen alleen vragen stellen in de doeltaal,
- ik spreek met de leerlingen af dat ik een antwoord nog eens parafraseer in de doeltaal en pas wanneer het dan nog niet begrepen wordt over stap naar het Nederlands (dus twee keer doeltaal, dan pas Nederlands),
- ik nodig een collega uit het eerste kwartier van mijn les bij te wonen en me een tip te geven wat betreft mijn doeltaalgebruik,
- ik nodig een collega uit het laatste kwartier van mijn les bij te wonen en me een tip te geven wat betreft mijn doeltaalgebruik,
- in de sectievergadering spreken we ten minste vijftien minuten de doeltaal,
- de eerste les bespreek ik met mijn leerlingen hoe ik ervoor zorg dat de uitleg iedereen duidelijk is,
- Ik vraag twee collega’s van andere mvt-secties of ze een tip hebben wat betreft doeltaalgebruik,
- de eerste les vraag ik de leerlingen te bedenken welke taaluitingen ze verwachten nodig te hebben in de doeltaal.
Kortom, het is belangrijk klein te beginnen, aangezien
dat tot een grotere motivatie bij de leerlingen en bij de docent zelf leidt.
Vervolgens kan de docent het doeltaalgebruik geleidelijk uitbouwen.
[ bron: http://www.cps.nl/l/library/download/urn:uuid:562e608b-5abd-4e99-aced-8a05fb3d2feb/speakerbox.pdf?format=save_to_disk ]