donderdag 3 september 2015

Doeltaal voertaal

Om de gespreksvaardigheid van leerlingen te stimuleren is het belangrijk dat de docent zoveel mogelijk de doeltaal als voertaal in de klas gebruikt. Nu is dit vaak makkelijker gezegd dan gedaan en stranden pogingen daartoe vaak in de loop van het schooljaar. Om docenten te helpen hier toch op een realistische manier mee aan de slag te gaan, worden enkele praktische tips gegeven voor het gebruik van de doeltaal als voertaal in de klas. De tips worden beschreven aan de hand van het principe van het stellen van SMART-doelen: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.

Dit uit het managementjargon afkomstige principe kan helpen het gebruik van de doeltaal in de les langer vol te houden en langzaam uit te bouwen.

Specifiek
Zoals hiervoor geconstateerd, beginnen veel docenten het schooljaar met het voornemen de doeltaal meer te gebruiken: “Dit jaar ga ik echt meer de doeltaal gebruiken in de les.” Dit is hoe dan ook een loffelijk streven. Na verloop van tijd merken ze echter dat het gebruik terugloopt. Hoe veel meer zijn ze de doeltaal gaan gebruiken doen? En hoezeer is het gebruik weer afgenomen? Dat zijn vragen die niet makkelijk te beantwoorden zijn.
Door een specifiek doel te formuleren, is het makkelijker te beoordelen of je je doel bereikt hebt en zo niet, waar het dan misgegaan is. Een mogelijk specifiek doel aan het begin van het schooljaar kan zijn: ‘Dit jaar verwijs ik in mijn brugklassen elke start van de les naar de lijst met klassentaal.’

Meetbaar
“Ik ga elke les ten minste 50% van de tijd in de doeltaal lesgeven.” Dit lijkt een heel meetbaar doel, maar dat is het niet. Als een les van vijftig minuten bestaat uit een introductie, een instructie, zelfstandig werken, evaluatie en afronding, hoeveel tijd is een docent dan aan het lesgeven in de doeltaal? Volgens het genoemde voornemen, zou hij 25 minuten moeten lesgeven in de doeltaal. Zo lang is hij waarschijnlijk niet eens aan het woord, dus een dergelijk doel is moeilijk meetbaar.
Beter meetbaar zijn de volgende voornemens: ‘Drie klassikale momenten geheel in de doeltaal doen.’ Of: ‘De begeleiding van het zelfstandig werken alleen in de doeltaal doen.’

Acceptabel
Het begin van het schooljaar is een goed moment om in de klassen (weer) aan te kondigen dat in de lessen zoveel mogelijk de doeltaal gebezigd wordt. De docent mag van zijn leerlingen ook verwachten dat zij hem aanspreken in de doeltaal. Hij dient er hierbij wel voor te zorgen dat zijn voornemens voor zichzelf en zijn leerlingen acceptabel blijven. Leerlingen zeggen in enquêtes veel te leren van lessen in de doeltaal. De docent moet hen hierbij echter wel een veilige omgeving bieden. Fouten maken mag. De docent kan bijvoorbeeld met zijn leerlingen afspreken dat hij hun vragen in de doeltaal gewoon beantwoordt, ook al zijn ze ongrammaticaal geformuleerd. Hij kan afspreken de correcties aan het einde van het lesuur nog even door te nemen. Dan zijn de fouten en correcties niet meer persoonsgebonden en zullen de leerlingen zich minder geremd voelen de doeltaal te spreken.

Realistisch
“Mijn voornemen is dit jaar in de bovenbouw alleen nog maar in de doeltaal les te geven.” Dit streven lijkt realistisch. Bovenbouwklassen hebben immers al aardig wat bagage en zijn redelijk taalvaardig, zo mag men verwachten. Toch is het geen realistisch voornemen. Van bijna niets naar alles, is niet alleen voor de leerlingen een veel te grote overgang (zelfs als gaat het om de bovenbouw), maar ook voor de docent zelf.
De doelstelling ‘de eerste 10 minuten van de les geheel in de doeltaal’ is realistischer dan ‘alles behalve grammatica in de doeltaal’.

Tijdgebonden
Veel talendocenten zijn het er over eens dat ze niet van hun leerlingen kunnen verlangen dat de gehele les vanaf het eerste begin volledig in de doeltaal is. Toch is het wel belangrijk om te proberen het doeltaalgebruik uit te bouwen. Dat kan door, met de leerlingen, evaluatiemomenten in te lassen. Wanneer docent en leerlingen met elkaar afspreken dat leerlinge  de eerste maand nog mogen spieken op visuele hulpmiddelen met klassentaal (posters, vocabulairelijsten, kaarten), dan kunnen ze ook afspreken dat zij na een maand bekijken hoe dat gaat.
Vervolgens maken ze een nieuwe afspraak voor de volgende maand en bouwt de docent zo het doeltaalgebruik uit.

Bij alle doelen die de docent volgens de SMART-principes op dit gebied formuleert, is het prettig om deze in de sectie te bespreken. Wanneer de sectiecollega’s regelmatig bij elkaar informeren hoe het met de SMART-doelen gaat, kunnen ze elkaar helpen zich er aan te houden of de doelen aan te scherpen.

We zetten de SMART-doelen uit deze paragraaf nogmaals op een rijtje (geformuleerd in de ik-persoon, te weten de docent):

 1. Dit jaar gebruik ik in mijn brugklassen consequent de lijst met klassentaal.
 2. De klassikale momenten doe ik geheel in de doeltaal. Of: de begeleiding van het zelfstandig werken doe ik alleen in de doeltaal.
 3. Ik corrigeer leerlingen niet persoonlijk, maar aan het einde bespreek ik de correcties klassikaal.
 4. Ik doe de ontvangst en introductie van de les in de doeltaal.
 5. Ik sta in de eerste maand ‘spieken’ door de leerlingen toe. Daarna bekijken we hoe het gaat en stel ik mezelf een nieuw doel.

Andere tips voor doeltaalgebruik volgens SMART-principes zijn:
  • elke eerste les na het weekend vertellen drie leerlingen in de doeltaal wat ze dat weekend gedaan hebben,
  • elke les na het weekend vertel ik in de doeltaal wat ik gedaan heb,
  • elke maand bekijk ik per klas welk doel ik mezelf en hen stel voor de komende maand,
  • elke les doe ik de introductie en evaluatie in de doeltaal,
  • bij zelfstandig werken mogen de leerlingen alleen vragen stellen in de doeltaal,
  • ik spreek met de leerlingen af dat ik een antwoord nog eens parafraseer in de doeltaal en pas wanneer het dan nog niet begrepen wordt over stap naar het Nederlands (dus twee keer doeltaal, dan pas Nederlands),
  • ik nodig een collega uit het eerste kwartier van mijn les bij te wonen en me een tip te geven wat betreft mijn doeltaalgebruik,
  • ik nodig een collega uit het laatste kwartier van mijn les bij te wonen en me een tip te geven wat betreft mijn doeltaalgebruik,
  • in de sectievergadering spreken we ten minste vijftien minuten de doeltaal,
  • de eerste les bespreek ik met mijn leerlingen hoe ik ervoor zorg dat de uitleg iedereen duidelijk is,
  • Ik vraag twee collega’s van andere mvt-secties of ze een tip hebben wat betreft doeltaalgebruik,
  • de eerste les vraag ik de leerlingen te bedenken welke taaluitingen ze verwachten nodig te hebben in de doeltaal.

Kortom, het is belangrijk klein te beginnen, aangezien dat tot een grotere motivatie bij de leerlingen en bij de docent zelf leidt. Vervolgens kan de docent het doeltaalgebruik geleidelijk uitbouwen.

[ bron:  http://www.cps.nl/l/library/download/urn:uuid:562e608b-5abd-4e99-aced-8a05fb3d2feb/speakerbox.pdf?format=save_to_disk ]