zaterdag 5 september 2015

Jongensgedrag moet niet geproblematiseerd worden - Angela Crott

Vroeger werden jongens gezien als mannen-in-wording, hun drang tot lawaai, actie en gelding werd voor lief genomen. Tegenwoordig zijn diezelfde eigenschappen een probleem, met name op school. ‘Niet de jongens maar de opvoeders zijn veranderd’, stelt Angela Crott na bestudering van jongens-opvoedingsboeken van 1882 tot 2005.




Uitzending van Zembla - etiketkinderen

Jongens doen het in het onderwijs minder goed dan meisjes en vanaf de jaren negentig neemt het aantal jongens dat vanwege ‘abnormale’ lawaaierigheid en beweeglijkheid met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) wordt gediagnosticeerd, toe. Wat is er aan de hand met de jongen als ‘opvoedeling’? Is er eigenlijk wel wat met hem aan de hand? Om met het eind te beginnen: nee, met jongens is niks aan de hand. Zij zijn wezenlijk hetzelfde gebleven; jongens hebben altijd een drang tot lawaai, actie, exploratie en gelding gehad.

Na bestudering van jongensopvoedingsboeken door de jaren heen, blijkt dat de in deze boeken genoemde zielseigenschappen van de jongen, ook de eigenschappen zijn die door volwassenen als storend worden ervaren en daarmee om opvoedkundige interventie vragen. Als jongenskenners laten de schrijvers van de opvoedingsboeken onafhankelijk van elkaar zien dat deze eigenschappen – die ik tot het universele jongenskarakter zou willen rekenen – door alle maatschappelijke ontwikkelingen van de twintigste eeuw heen hetzelfde zijn gebleven. Dit betreft niet alleen de hoogmoed van de jongen (te vertalen in geldingsdrang) en zijn baldadigheid, gekoppeld aan lawaaierigheid en beweeglijkheid, maar ook zijn ledigheid/luiheid en zijn verlegenheid/zwijgzaamheid.

Wat wel door de tijd verandert, is de waardering voor dergelijke ‘jongenseigenschappen’ – wat weer een gevolg is van veranderingen in de samenleving. Twee van de belangrijkste ontwikkelingen die de waardering hebben doen veranderen zijn de onderwijsexpansie en de opkomst van het feminisme. De school heeft zich gedurende de twintigste eeuw weinig van natuurlijk jongensgedrag aangetrokken en de vrouwenbeweging houdt er vanaf 1970 nog minder rekening mee.

Zonder diploma van school was tot in de jaren zestig geen probleem
Tussen 1900 en 1945 was de jongen de held – de ‘erfprins des hemels’ werd hij in een van de bronnen genoemd – en dat past bij de hiërarchische samenleving van die tijd. Mannen werkten, vrouwen ondersteunden hen en vaders stonden aan het hoofd van het gezin. Dat was het voorland voor de jongen; zijn grootste streven was een man worden. Dat jongens wel eens een grote mond hadden, was bijzaak. De opvoedingsliteratuur van deze periode tilt ook niet enorm zwaar aan het hebben van een diploma. Het is menig auteur duidelijk dat veel jongens ‘ideale schooleigenschappen’ missen als concentratievermogen, gehoorzaamheid en stil kunnen blijven zitten. Als een jongen zonder diploma de school verlaat, is hij geen mislukkeling.

Tot ver in de jaren vijftig en ook nog in de jaren zestig heeft de jongen er niet echt last van dat hij belangrijke schooleigenschappen  ontbeert. Omdat een middelbare schooldiploma nog niet per se noodzakelijk is, kan hij het zich permitteren school al snel voor gezien te houden. Ook met een paar jaar middelbare school kan hij de gemeenschap van dienst zijn. Met de invoering van de Mammoetwet in 1968 is dit niet meer mogelijk. Naast een verplicht diploma komen er meer verplichte jaren algemeen onderwijs, ook voor de jongen in het beroepsonderwijs. Daarmee is het jongensenthousiasme voor de sterk praktijkgerichte ambachtsschool/lts verleden tijd. Daarbovenop krijgt de jongen het meisje als klasgenote. In tegenstelling tot hem blijkt zij wel over de juiste schooleigenschappen te beschikken.

Anders dan menigeen aannam, wordt de jongen echter niet geïnspireerd door deze vrouwelijke ijver. Zijn schoolmoeheid valt nog meer op met de creatie van onderwijsfabrieken en de invoering van onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig, die hetzelfde oogmerk hebben als de Mammoetwet: het verhogen van het diplomarendement. Evenmin als deze wet slagen ze daarin.

Jongensagressie moet onderdrukt, wordt het idee
Vanaf de jaren tachtig ondervindt de jongen zowel thuis als op school de invloed van de, in de jaren zeventig ingezette, vrouwenemancipatie. Neemt thuis de ouderlijke aandacht voor hem af, op school neemt de aandacht voor hem juist toe. De afnemende ouderlijke aandacht is te wijten aan twee ontwikkelingen: de toename van het aantal werkende moeders waardoor steeds meer kinderen naar de kinderopvang gaan, en de groei van het aantal echtscheidingen waardoor de vader meestal het ouderlijk huis verlaat. De toenemende aandacht die de jongen op school krijgt, is in eerste instantie gericht op het afleren van zijn overlast gevende jongensgedrag. Dit seksespecifieke gedrag moet geneutraliseerd worden.

Dat dit mogelijk zou zijn, wordt ingegeven door de in deze tijd in zwang zijnde nurture-theorie waar de vrouwenemancipatie op meelift: het is de omgeving die van een jongen een jongen en van een meisje een meisje maakt, en het is ook de omgeving die dit seksespecifieke gedrag kan afleren. Zo moet zijn jongensagressie worden ingetoomd, net als zijn hoogmoedige geldingsdrang. Want waarom zou hij beter zijn dan meisjes?

Met het vrijgeven van de vrouwelijke seksualiteit in de jaren zeventig, raakt de jongen niet alleen zijn eeuwenoude rol als beschermer van de kuisheid van het meisje kwijt, maar komt hij ook als jonger evenbeeld van de mannelijke onderdrukker in beeld. Hij wordt een agressor, wiens agressief (seksueel) gedrag moet worden afgeleerd. Tussen 1980 en 2005 wordt daarom de sekseneutrale opvoeding populair en jongens mogen zich steeds minder jongensachtig gedragen.

Boys will be boys
De eis dat jongens zich moeten gaan gedragen als meisjes, kan gezien worden als de genadeslag voor de jongen. Hiermee wordt de vrouwenemancipatie de druppel die de emmer doet overlopen. Zeker in combinatie met het gegroeide belang van een goede opleiding en de jongenseigenschappen die daar slecht bij aansluiten (lawaai, een overdaad aan lichamelijke energie, ongehoorzaamheid). Dit wordt zelfs als een dusdanig probleem gezien dat jongens er voor worden gemedicaliseerd. ADHD, in de betekenis van Alle Dagen Heel Druk, is gedrag dat op school heel slecht uitkomt. Pillen daartegen schelen enorm in de onrust in de klas. Het is een constante in de geschiedenis van het Medisch Opvoedkundig Bureau (MOB) dat het aantal jongens voor wiens (school)gedrag bij hen wordt aangeklopt – en die daarbij grote kans lopen op de diagnose neurasthenie, Minimal Brain Dysfunction (MBD) of ADHD – meer dan tweemaal zo groot is als het aantal meisjes.

In plaats van jongensgedrag te problematiseren, en de jongens te medicaliseren, wil ik pleiten voor meer begrip en waardering voor jongensgedrag. Als jongens moeilijk schools kunnen leren, moet je ze dan iedere keer vragen om reflecties op hun eigen gedrag te schrijven en portfolio’s in te leveren? Er moeten toch ook onderwijsvormen te bedenken zijn die meer inspelen op hun fysieke energie, hun durf en nieuwsgierigheid. Denk aan de ambachtsschool, het schooltype waar jongens het altijd goed hebben gedaan en de enige school die positief besproken wordt in de bronnen.

Als er nu gesproken wordt over kenniseconomie, dan gaat het niet over deze vorm van kennis. Die verdient meer waardering, zodat  ouders hun zonen daar weer met trots naar toe laten gaan.

Angela Crott is voormalig onderwijzeres. Zij is in december 2011 gepromoveerd met haar proefschrift: ‘Van hoop des vaderlands naar ADHD’er. Het beeld van de jongen in opvoedingsliteratuur (1882-2005)’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

[ bron: http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/01/11/jongensgedrag-moet-niet-geproblematiseerd/ ]