In de ‘toetscirkel’ worden de twee cruciale
uitgangspunten van toetsen in twee lijnen weergegeven:
Wie
|
de lijn WIE er beoordeelt (anderen of de leerling zelf)
en
|
Waartoe
|
de lijn WAARTOE er beoordeeld wordt (formatief en
summatief).
|
Hierdoor ontstaan vier kwadranten, waarin de verschillende
mogelijkheden van toetsen verdeeld zijn. Alle kwadranten zijn onmisbaar om
evenwichtig en afgewogen te beoordelen.
Kwadrant 1:
De leraar beoordeeld de leerling.
Voorbeelden:
- Centraal examen.
- Proefwerk.
|
Kwadrant 2:
De leraar laat de leerling zien hoe ver hij is.
Voorbeelden:
- Diagnostische toets.
- Gesprek om resultaten te bespreken.
|
Kwadrant 3:
De leerling kijkt of hij het haalt.
Voorbeelden:
- Een toets die de leerling zichzelf afneemt (bijv. uit
een ontvangen digitaal bestand).
- De leerling schaalt zichzelf in op basis van een
gegeven criteria.
|
Kwadrant 4:
De leerling kijkt hoe ver hij is.
Voorbeelden:
- Kennistoets om een diagnose te stellen
- zelfreflectie
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten