donderdag 30 april 2020

Voorkennis

Wanneer leerlingen leren, koppelen ze nieuwe informatie aan wat ze reeds kennen en kunnen. Ze leggen verbindingen tussen nieuwe en reeds gekende informatie. De mate waarin leerlingen effectief verbindingen leggen, hangt af van de aard van de voorkennis waarover ze beschikken.




Belemmeringen

Er zijn echter verschillende kenmerken van voorkennis die het leren kunnen belemmeren:

Niet geactiveerde voorkennis:
Nieuwe kennis zal beter geleerd worden, wanneer deze gekoppeld kan worden aan wat de leerling reeds weet. Je mag er als docent echter niet vanuit gaan dat leerlingen dit automatisch doen. Daarom is het belangrijk om de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat je hen helpt om de koppeling te maken.

Onvoldoende voorkennis:
Het is hierbij belangrijk om een onderscheid te maken tussen declaratieve kennis en procedurele kennis. Declaratieve kennis heeft betrekking op ‘weten wat iets is’, het gaat hierbij om kennis van feiten, en concepten. Weten hoe en wanneer deze feiten, definities of concepten kunnen worden toegepast, wordt procedurele kennis genoemd. Zo kan een leerling bijvoorbeeld perfect een bepaalde theorie definiëren, maar kan hij/zij deze niet toepassen.

Ongepaste voorkennis:
Wanneer leerlingen nieuwe informatie verwerven, kan het gebeuren dat ze die koppelen aan voorkennis die niet gepast is binnen de specifieke context. Denk maar aan het leren van een nieuwe taal. Hierbij komt het vaak voor dat leerlingen de grammaticale regels van de eigen taal zullen gebruiken in de nieuwe taal die ze leren.

Foutieve voorkennis:
Er kunnen ook allerlei misvattingen optreden in de voorkennis van leerlingen, die het verwerken van nieuwe informatie en oplossen van problemen kunnen bemoeilijken. Misconcepties zijn modellen of theorieën die diep ingebed zijn in het denken van de leerling en die niet zo eenvoudig te veranderen zijn.



En nu aan de slag met voorkennis

Als we aan de slag gaan met voorkennis richten ons op de volgende vijf onderwerpen:



1. Zicht krijgen op voorkennis. [Er zijn tal van mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen in kaart te brengen.]

2. Activeren van voorkennis. [Het is belangrijk om als docent de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe informatie gemakkelijk kunnen koppelen aan wat ze reeds weten.]

3. Bijspijkeren van voorkennis. [Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde voorkennis ontbreken dan kan je aan de hand van initiatieven de voorkennis bijspijkeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]

4. Bijsturen van ongepaste voorkennis. [Wanneer blijkt dat je leerlingen over ongepaste voorkennis beschikken dan kan je aan de hand van initiatieven de voorkennis bijsturen. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]

5. Corrigeren van misconcepties. [Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde misconcepties hebben dan kan je aan de hand van initiatieven de misconcepties corrigeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst benoemd.]


1. Zicht krijgen op voorkennis

Er zijn tal van mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen in kaart te brengen. Volgende initiatieven kan je zowel bij aanvang van je les als tijdens het schooljaar hanteren.

-Ga in gesprek met je collega vakdocenten die jouw leerlingen voorbereiden in je les. Op die manier krijg je zicht op welke inhouden zij behandelen en met welke diepgang.  Het biedt je ook de mogelijkheid om na te gaan of er bijvoorbeeld verschillen zijn in benaderingen of terminologie. Om meer zicht te krijgen op wat leerlingen geleerd hebben, kan je je collega’s bijvoorbeeld bevragen over de zaken waar leerlingen het moeilijk mee hadden of welke fouten er vaak werden gemaakt.

-Laat leerlingen bij aanvang van je les een voorkennistoets maken. Dit kan elektronisch (bijvoorbeeld via Google Classroom, Wintoets of Quayn Online Toetsen) of tijdens een contactmoment. Op die manier krijg je zicht op de voorkennis met betrekking tot bepaalde theorieën of concepten en op de mate waarin ze bepaalde vaardigheden verworven hebben.

-Laat je leerlingen zelf een inschatting maken van hun voorkennis op basis van een zelfevaluatie. Zo kan je bijvoorbeeld een lijst voorzien met concepten en vaardigheden die je van je leerlingen verwacht, en van concepten en vaardigheden die ze doorheen je les zullen verwerven. Vraag aan leerlingen om aan te geven in welke mate ze ‘al van de concepten gehoord hebben’, ‘ de concepten kunnen definiëren’, ‘de concepten kunnen toelichten aan een leek’, of ‘de concepten kunnen toepassen’.

-Gebruik conceptmaps of mindmaps om zicht te krijgen hoe leerlingen informatie structureren.  Afhankelijk van waar je als docent graag zicht op wil krijgen vraag je hen om zowel de concepten als de onderlinge relaties aan te geven. Wanneer je enkel geïnteresseerd bent in de mate waarin leerlingen relaties kunnen leggen, kan je hen de concepten geven en hen vragen om deze te structureren en de onderlinge relaties te benoemen.

-Wees alert voor vaak voorkomende fouten bij leerlingen. Wanneer leerlingen bijvoorbeeld bij bepaalde vragen of oefeningen systematisch dezelfde fouten maken, kan dat wijzen op een misvatting of op het feit dat ze de leerstof nog niet voldoende onder de knie hebben. Het is belangrijk om aandacht hebben voor deze vaak voorkomende fouten en hier op in te spelen door bijvoorbeeld de leerstof nogmaals te herhalen of door leerlingen bewust te maken van hun misconcepties.

-Doe aan Just-in-time-teaching: hierbij selecteer je een aantal knelpunten of vragen uit de voorbereiding van de leerlingen en ga je enkel daarop in tijdens de les.

2. Activeren van voorkennis

Het is belangrijk om als docent de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe informatie gemakkelijk kunnen koppelen aan wat ze reeds weten. Je kan dat op de volgende manieren doen:

-Informeer je leerlingen over de lessen waar jij op verder bouwt. Leerlingen leggen niet altijd zelf de link met wat ze geleerd hebben in voorgaande lessen. Door leerlingen expliciet te wijzen op de kennis en vaardigheden die jij veronderstelt en de manier waarop deze gekoppeld kunnen worden aan de nieuwe leerinhouden, kunnen leerlingen zelf de link makkelijker leggen.

-Het verwijzen naar eerder geziene leerinhouden is ook belangrijk binnen je eigen les. Dit kan bijvoorbeeld door elke les te starten met een situering van je les in het grotere geheel van je lessen.

-Gebruik een brainstormoefening bij de aanvang van je les. Vraag aan leerlingen wat ze weten over een bepaald onderwerp. Je kan dit bijvoorbeeld ook doen aan de hand van een conceptmap. Door leerlingen te laten nadenken over een bepaald thema of concept, activeer je hun voorkennis met betrekking tot dit onderwerp. Leerlingen zullen zo sneller linken leggen met de nieuwe informatie. Let op: leerlingen kunnen bij een brainstormoefening ook onjuiste of ongepaste voorkennis inbrengen. Wees je hier als docent bewust van en corrigeer leerlingen onmiddellijk. Geef ook aan waarom dit foute voorbeelden zijn.

-Gebruik voorbeelden uit de actualiteit of het dagelijkse leven van leerlingen. Met zulke voorbeelden of analogieën maak je de nieuwe leerstof herkenbaar voor leerlingen en wordt het makkelijker voor hen om de nieuwe kennis voor de geest te halen.

3. Bijspijkeren van voorkennis

Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde voorkennis ontbreken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de voorkennis bijspijkeren:

-Bied leerlingen (zelf)studiemateriaal aan dat ze parallel op eigen houtje kunnen studeren om hun voorkennis bij te spijkeren. Wanneer de groep van leerlingen die bepaalde voorkennis ontbreekt een kleine minderheid van je totale leerlingengroep vormt, kan je leerlingen zelfstandig de voorkennis laten bijwerken. Dit zelfstudiemateriaal kan je zowel op papier als online (bijvoorbeeld via Google Classroom) ter beschikking stellen. Wat de online Google Classroom betreft kan je onder meer kiezen om kennisclips, Youtube-filmpjes of lesopnames (bijvoorbeeld Loom-opnames) aan te bieden.

-Besteed een aantal contactmomenten aan de voorkennis die je leerlingengroep ontbreekt. Wanneer blijkt dat de meerderheid van je leerlingengroep bepaalde voorkennis ontbreekt of steeds dezelfde fouten maakt, kan je die specifieke materie te herhalen tijdens een contactmoment. Zo kan je met je leerlingen dieper ingaan op de moeilijkheden die zij ervaren met betrekking tot het specifieke topic.

-Vraag leerlingen een voorbereidende opdracht te maken zodat ze een gedeelde set van kennis krijgen en er minder verschillen optreden bij de start van een contactmoment. Belangrijk hierbij is dat je met deze voorbereiding aan de slag gaat tijdens je contactmoment.

Voorbeelden van voorbereidende opdrachten zijn:
-Lees dit hoofdstuk vanuit deze invalshoek
-Formuleer een vraag bij dit hoofdstuk
-Doe een voorspelling met betrekking tot een bepaald onderwerp

4. Bijsturen van ongepaste voorkennis

Wanneer blijkt dat je leerlingen over ongepaste voorkennis beschikken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de voorkennis bijsturen.

-Besteed voldoende aandacht aan de toepasbaarheid van bepaalde voorkennis. Zo is het voor leerlingen belangrijk om te leren wanneer het (on)gepast is om bepaalde voorkennis te gebruiken. Zo zullen leerlingen moeten leren dat er voor het schrijven van een wetenschappelijk rapport andere criteria gelden dan voor het schrijven van een opiniestuk.

-Expliciteer de normen en verwachtingen van een bepaalde discipline. Voor leerlingen is het moeilijk om inzicht te krijgen in de vaak impliciete verwachtingen van een bepaalde discipline. Wanneer leerlingen geen duidelijke richtlijnen of sturing krijgen over wat je precies van hen verwacht, zullen ze geneigd zijn om terug te vallen op ervaringen en vaardigheden uit een discipline waarmee ze vertrouwd zijn.

5. Corrigeren van misconcepties

Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde misconcepties hebben dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de misconcepties corrigeren:

-Laat je leerlingen voorspellingen maken op basis van hun vooronderstellingen en geef hen ook de kans om deze voorspelling te testen.

-Wanneer je leerlingen confronteert met evidenties die hun overtuigingen en verwachtingen tegenspreken, kan dit hen helpen om in te zien waar hun overtuigingen of kennis onjuist zijn.

-Vraag leerlingen om hun denkproces te expliciteren door middel van bijvoorbeeld een discussie. Zo krijg jij als docent zicht op de redenering die leerlingen maken en kan je mogelijke fouten trachten bij te sturen. In plaats van leerlingen zonder meer te corrigeren is het zinvoller om hen hun redenering via analogieën of andere voorbeelden te laten uitleggen. Op die manier lok je een inhoudelijke discussie uit over de misvattingen van leerlingen en dwing je ze om hun inzichten toe te passen op nieuwe problemen.

-Je kan leerlingen ook elkaars misvattingen laten corrigeren. Dit kan je bijvoorbeeld doen aan de hand van peer instruction.


Meer informatie op:
https://www.kuleuven.be/onderwijs/ken-je-leerlingen/heterogeniteit/voorkennis