Er zijn echter verschillende kenmerken van voorkennis die
het leren kunnen belemmeren:
Niet geactiveerde voorkennis:
|
Nieuwe kennis zal beter geleerd worden, wanneer deze
gekoppeld kan worden aan wat de leerling reeds weet. Je mag er als docent
echter niet vanuit gaan dat leerlingen dit automatisch doen. Daarom is het
belangrijk om de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat je hen
helpt om de koppeling te maken.
|
Onvoldoende voorkennis:
|
Het is hierbij belangrijk om een onderscheid te maken
tussen declaratieve kennis en procedurele kennis. Declaratieve kennis heeft
betrekking op ‘weten wat iets is’, het gaat hierbij om kennis van feiten, en
concepten. Weten hoe en wanneer deze feiten, definities of concepten kunnen
worden toegepast, wordt procedurele kennis genoemd. Zo kan een leerling
bijvoorbeeld perfect een bepaalde theorie definiëren, maar kan hij/zij deze
niet toepassen.
|
Ongepaste voorkennis:
|
Wanneer leerlingen nieuwe informatie verwerven, kan het
gebeuren dat ze die koppelen aan voorkennis die niet gepast is binnen de
specifieke context. Denk maar aan het leren van een nieuwe taal. Hierbij komt
het vaak voor dat leerlingen de grammaticale regels van de eigen taal zullen
gebruiken in de nieuwe taal die ze leren.
|
Foutieve voorkennis:
|
Er kunnen ook allerlei misvattingen optreden in de
voorkennis van leerlingen, die het verwerken van nieuwe informatie en
oplossen van problemen kunnen bemoeilijken. Misconcepties zijn modellen of
theorieën die diep ingebed zijn in het denken van de leerling en die niet zo
eenvoudig te veranderen zijn.
|
En nu aan de slag met voorkennis
Als we aan de slag gaan met voorkennis richten ons op de volgende vijf onderwerpen:
1. Zicht krijgen op voorkennis. [Er zijn tal van
mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen in kaart te brengen.]
2. Activeren van voorkennis. [Het is belangrijk om
als docent de voorkennis van je leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe
informatie gemakkelijk kunnen koppelen aan wat ze reeds weten.]
3. Bijspijkeren van voorkennis. [Wanneer blijkt
dat je leerlingen bepaalde voorkennis ontbreken dan kan je aan de hand van initiatieven
de voorkennis bijspijkeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst
benoemd.]
4. Bijsturen van ongepaste voorkennis. [Wanneer
blijkt dat je leerlingen over ongepaste voorkennis beschikken dan kan je aan de
hand van initiatieven de voorkennis bijsturen. Deze initiatieven worden verderop
in de tekst benoemd.]
5. Corrigeren van misconcepties. [Wanneer blijkt
dat je leerlingen bepaalde misconcepties hebben dan kan je aan de hand van initiatieven
de misconcepties corrigeren. Deze initiatieven worden verderop in de tekst
benoemd.]
1. Zicht krijgen op voorkennis
Er zijn tal van mogelijkheden om de voorkennis van leerlingen
in kaart te brengen. Volgende initiatieven kan je zowel bij aanvang van je les
als tijdens het schooljaar hanteren.
|
-Ga in gesprek met je collega vakdocenten die jouw leerlingen
voorbereiden in je les. Op die manier krijg je zicht op welke inhouden zij
behandelen en met welke diepgang. Het
biedt je ook de mogelijkheid om na te gaan of er bijvoorbeeld verschillen
zijn in benaderingen of terminologie. Om meer zicht te krijgen op wat leerlingen
geleerd hebben, kan je je collega’s bijvoorbeeld bevragen over de zaken waar leerlingen
het moeilijk mee hadden of welke fouten er vaak werden gemaakt.
-Laat leerlingen bij aanvang van je les een
voorkennistoets maken. Dit kan elektronisch (bijvoorbeeld via Google
Classroom, Wintoets of Quayn Online Toetsen) of tijdens een contactmoment. Op
die manier krijg je zicht op de voorkennis met betrekking tot bepaalde
theorieën of concepten en op de mate waarin ze bepaalde vaardigheden
verworven hebben.
-Laat je leerlingen zelf een inschatting maken van hun
voorkennis op basis van een zelfevaluatie. Zo kan je bijvoorbeeld een lijst
voorzien met concepten en vaardigheden die je van je leerlingen verwacht, en
van concepten en vaardigheden die ze doorheen je les zullen verwerven. Vraag
aan leerlingen om aan te geven in welke mate ze ‘al van de concepten gehoord
hebben’, ‘ de concepten kunnen definiëren’, ‘de concepten kunnen toelichten
aan een leek’, of ‘de concepten kunnen toepassen’.
-Gebruik conceptmaps of mindmaps om zicht te krijgen
hoe leerlingen informatie structureren.
Afhankelijk van waar je als docent graag zicht op wil krijgen vraag je
hen om zowel de concepten als de onderlinge relaties aan te geven. Wanneer je
enkel geïnteresseerd bent in de mate waarin leerlingen relaties kunnen leggen,
kan je hen de concepten geven en hen vragen om deze te structureren en de
onderlinge relaties te benoemen.
-Wees alert voor vaak voorkomende fouten bij leerlingen.
Wanneer leerlingen bijvoorbeeld bij bepaalde vragen of oefeningen
systematisch dezelfde fouten maken, kan dat wijzen op een misvatting of op
het feit dat ze de leerstof nog niet voldoende onder de knie hebben. Het is
belangrijk om aandacht hebben voor deze vaak voorkomende fouten en hier op in
te spelen door bijvoorbeeld de leerstof nogmaals te herhalen of door leerlingen
bewust te maken van hun misconcepties.
-Doe aan Just-in-time-teaching: hierbij selecteer je
een aantal knelpunten of vragen uit de voorbereiding van de leerlingen en ga
je enkel daarop in tijdens de les.
|
2. Activeren van voorkennis
Het is belangrijk om als docent de voorkennis van je
leerlingen te activeren, zodat zij de nieuwe informatie gemakkelijk kunnen
koppelen aan wat ze reeds weten. Je kan dat op de volgende manieren doen:
|
-Informeer je leerlingen over de lessen waar jij op
verder bouwt. Leerlingen leggen niet altijd zelf de link met wat ze geleerd
hebben in voorgaande lessen. Door leerlingen expliciet te wijzen op de kennis
en vaardigheden die jij veronderstelt en de manier waarop deze gekoppeld
kunnen worden aan de nieuwe leerinhouden, kunnen leerlingen zelf de link
makkelijker leggen.
-Het verwijzen naar eerder geziene leerinhouden is ook
belangrijk binnen je eigen les. Dit kan bijvoorbeeld door elke les te starten
met een situering van je les in het grotere geheel van je lessen.
-Gebruik een brainstormoefening bij de aanvang van je les.
Vraag aan leerlingen wat ze weten over een bepaald onderwerp. Je kan dit
bijvoorbeeld ook doen aan de hand van een conceptmap. Door leerlingen te
laten nadenken over een bepaald thema of concept, activeer je hun voorkennis
met betrekking tot dit onderwerp. Leerlingen zullen zo sneller linken leggen
met de nieuwe informatie. Let op: leerlingen kunnen bij een
brainstormoefening ook onjuiste of ongepaste voorkennis inbrengen. Wees je
hier als docent bewust van en corrigeer leerlingen onmiddellijk. Geef ook aan
waarom dit foute voorbeelden zijn.
-Gebruik voorbeelden uit de actualiteit of het
dagelijkse leven van leerlingen. Met zulke voorbeelden of analogieën maak je
de nieuwe leerstof herkenbaar voor leerlingen en wordt het makkelijker voor
hen om de nieuwe kennis voor de geest te halen.
|
3. Bijspijkeren van voorkennis
Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde voorkennis
ontbreken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de voorkennis
bijspijkeren:
|
-Bied leerlingen (zelf)studiemateriaal aan dat ze
parallel op eigen houtje kunnen studeren om hun voorkennis bij te spijkeren.
Wanneer de groep van leerlingen die bepaalde voorkennis ontbreekt een kleine
minderheid van je totale leerlingengroep vormt, kan je leerlingen zelfstandig
de voorkennis laten bijwerken. Dit zelfstudiemateriaal kan je zowel op papier
als online (bijvoorbeeld via Google Classroom) ter beschikking stellen. Wat
de online Google Classroom betreft kan je onder meer kiezen om kennisclips,
Youtube-filmpjes of lesopnames (bijvoorbeeld Loom-opnames) aan te bieden.
-Besteed een aantal contactmomenten aan de voorkennis
die je leerlingengroep ontbreekt. Wanneer blijkt dat de meerderheid van je leerlingengroep
bepaalde voorkennis ontbreekt of steeds dezelfde fouten maakt, kan je die
specifieke materie te herhalen tijdens een contactmoment. Zo kan je met je leerlingen
dieper ingaan op de moeilijkheden die zij ervaren met betrekking tot het
specifieke topic.
-Vraag leerlingen een voorbereidende opdracht te maken
zodat ze een gedeelde set van kennis krijgen en er minder verschillen
optreden bij de start van een contactmoment. Belangrijk hierbij is dat je met
deze voorbereiding aan de slag gaat tijdens je contactmoment.
Voorbeelden van voorbereidende opdrachten zijn:
-Lees dit hoofdstuk vanuit deze invalshoek
-Formuleer een vraag bij dit hoofdstuk
-Doe een voorspelling met betrekking tot een bepaald
onderwerp
|
4. Bijsturen van ongepaste voorkennis
Wanneer blijkt dat je leerlingen over ongepaste
voorkennis beschikken dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de
voorkennis bijsturen.
|
-Besteed voldoende aandacht aan de toepasbaarheid van
bepaalde voorkennis. Zo is het voor leerlingen belangrijk om te leren wanneer
het (on)gepast is om bepaalde voorkennis te gebruiken. Zo zullen leerlingen
moeten leren dat er voor het schrijven van een wetenschappelijk rapport
andere criteria gelden dan voor het schrijven van een opiniestuk.
-Expliciteer de normen en verwachtingen van een
bepaalde discipline. Voor leerlingen is het moeilijk om inzicht te krijgen in
de vaak impliciete verwachtingen van een bepaalde discipline. Wanneer leerlingen
geen duidelijke richtlijnen of sturing krijgen over wat je precies van hen
verwacht, zullen ze geneigd zijn om terug te vallen op ervaringen en
vaardigheden uit een discipline waarmee ze vertrouwd zijn.
|
5. Corrigeren van misconcepties
Wanneer blijkt dat je leerlingen bepaalde
misconcepties hebben dan kan je aan de hand van volgende initiatieven de
misconcepties corrigeren:
|
-Laat je leerlingen voorspellingen maken op basis van
hun vooronderstellingen en geef hen ook de kans om deze voorspelling te
testen.
-Wanneer je leerlingen confronteert met evidenties die
hun overtuigingen en verwachtingen tegenspreken, kan dit hen helpen om in te
zien waar hun overtuigingen of kennis onjuist zijn.
-Vraag leerlingen om hun denkproces te expliciteren
door middel van bijvoorbeeld een discussie. Zo krijg jij als docent zicht op
de redenering die leerlingen maken en kan je mogelijke fouten trachten bij te
sturen. In plaats van leerlingen zonder meer te corrigeren is het zinvoller
om hen hun redenering via analogieën of andere voorbeelden te laten
uitleggen. Op die manier lok je een inhoudelijke discussie uit over de
misvattingen van leerlingen en dwing je ze om hun inzichten toe te passen op
nieuwe problemen.
-Je kan leerlingen ook elkaars misvattingen laten
corrigeren. Dit kan je bijvoorbeeld doen aan de hand van peer instruction.
|
Meer informatie op:
https://www.kuleuven.be/onderwijs/ken-je-leerlingen/heterogeniteit/voorkennis